Actief in wielerjournalistiek vanaf 1959
Was werkzaam voor o.a. Limburgs Dagblad en GPD
Een muziekkorps om hem te verwelkomen hadden ze in Schore niet. Het deed niks af aan de feestvreugde in het dorp toen Jo de Roo er terugkeerde uit de Ronde van Sardinië die hij een dag eerder als triomfator had beëindigd. We schrijven maart 1960. Met het succes in de zesdaagse rittenkoers had de 22-jarige Zeeuw niet alleen de bewoners van het plaatsje op Zuid-Beveland in juichstemming gebracht. De hele vaderlandse wielerwereld was opgetogen, net als de bazen van het Franse merk waarvoor hij sinds enkele weken uitkwam. De Roo, kortom, had geschiedenis geschreven. En in Italië verwierf hij nog eens extra sympathie omdat hij de Trofeo Fausto Coppi, een ereprijs met de naam van de enkele weken eerder overleden campionissimo, schonk aan Angelo Faustino, de zoon van Coppi.
De Ronde van Sardinië was voor Jo de Roo de doorbraak naar de mondiale top. Daarvan zou hij in de volgende jaren deel uitmaken, voordat hij eind 1968 de wedstrijdsport vaarwel zei en in zaken ging. Twee keer won hij de Ronde van Lombardije, twee keer Parijs-Tours en ook tweemaal het Nederlands kampioenschap op de Adsteeg in Beek, telkens in twee achtereenvolgende jaren. Één keer toonde hij zich nummer één in Ronde van Vlaanderen, Bordeaux-Parijs en Omloop Het Volk. En tot de vele ritzeges die hij links en rechts behaalde waren de drie in de Tour de France en de ene in de Ronde van Spanje uiteraard het meest spraakmakend. Totdat streekgenoot Jan Raas aan het wielerfirmament verscheen was Jo de succesvolste renner die Zeeland voortbracht. Met name 1962 betekende het absolute gloriejaar. Dat kwam niet alleen vanwege de gememoreerde hoofdprijzen in de monsterrit Bordeaux-Parijs (600 kilometer), alsook Parijs-Tours en de Ronde van Lombardije, maar had óók te maken met de zege in de Super Prestige Pernod, het prestigieuze regelmatigheidsklassement dat tegenwoordig als de voorloper van de Wereldbeker mag zien.
Jo de Roo (5 juli 1937) is nog steeds een graag geziene gast op wielerbijeenkomsten, bijvoorbeeld bij de tweejaarlijkse reünie Sur Place onder leiding van Jan Janssen, die andere kanjer uit hetzelfde decennium. Ik hoef U toch niet te vertellen dat het samenzijn met deze ‘veteranen’ uit het peloton, in combinatie met officials, organisatoren en wielerjournalisten van weleer, telkens een happening is. In ieder geval, ikzelf kijk er telkens met vreugde naar uit en met nog méér plezier op terug. Maar dit even terzijde.
De Ronde van Sardinië was jarenlang het pronkstuk van de wielerbedrijvigheid op het Italiaanse eiland, dat ook nog koersen als de Classica Strada en de semiklassieker Sassari-Cagliari kende. Ze vonden allemaal plaats in het prille begin van het seizoen waardoor ze publicitair hoog scoorden en dientengevolge ook de grote ploegen aantrokken. Trouwens, de namen op de erelijst onderstrepen een en ander. Eddy Merckx staat er tussen 1968 en ’75 liefst vier keer op, Rik van Looy in een vorige periode drie keer en het Duitse tempowonder Gregor Braun tweemaal. Wie ook de Ronde van Sardinië wonnen waren Jacques Anquetil, Rik van Linden, Roger de Vlaeminck, ‘Beppe’ Saronni, Freddy Maertens en andere mannetjesputters. Daarna verdween het evenement voor lange tijd van de kalender, om tenslotte na een korte opleving in het begin van deze eeuw (met onder meer een zege voor Peter Sagan) helemaal in de archieven terecht te komen.
Jo de Roo legde in ’60 de basis voor zijn eindzege al in de eerste etappe. Heel attent ging hij mee met een vroege uitval waaraan ook de Belg Emiel Daems en een paar Italianen onder aanvoering van Gastone Nencini meededen. In de sprint was Jo ze allemaal de baas. Minstens zo belangrijk was, dat – met uitzondering van een paar groepjes achtervolgers – de hoofdmacht inclusief Van Looy en Poblet het op een bepaald moment voor gezien had gehouden en 18 minuten achterstand incasseerde. Het aantal kanshebbers voor de hoofdprijs was daarmee gereduceerd, hetgeen de strijd in de volgende vijf etappes overigens niet minder interessant maakte. Integendeel.
De Roo raakte de leiderstrui zelfs kwijt aan ene Ignazio Aru, maar het zelfvertrouwen had er niet onder geleden. En zijn ploegmakkers waaronder de Fransen Darrigade en Graczyk, alsmede de Belgische routinier Hilaire Couvreur bleven óók in hem geloven. Op de laatste dag viel alles in een plooi. Nino Defilippis won de rit, Jo werd tweede. Daarmee heroverde hij de leiding. Aru moest in de slotrangschikking overigens niet alleen de Nederlander voorrang geven. Ook Pambianco, Impanis, Stablinski en Nencini, respectievelijk tweede tot en met vijfde, gingen hem nog voorbij.
Wie ook tot het deelnemersveld hadden behoord waren twee landgenoten van Jo de Roo, namelijk de Beverwijker Coen Niesten en de Oost-Brabander Piet Damen. Zij behoorden tot de Molteni-ploeg. Het merendeel van de Nederlandse toppers reed destijds trouwens in buitenlandse dienst, hoewel ze op eigen bodem tevens voor een vaderlands merk konden uitkomen, bijvoorbeeld Radium, Caballero of Locomotief. Pas in 1964 kreeg ons land met TeleVizier onder leiding van Kees Pellenaars een ploeg die (ook financieel) sterk genoeg was om naar de Tour en andere grote wedstrijden te trekken.
Voordat hij in Franse dienst kwam reed De Roo – die op het einde van 1957 de amateurklasse had verlaten – in Nederlandse koersen onder meer voor Magneet en Radium. Na zijn periode bij ‘Maitre’ Jacques Anquetil kwam hij bij TeleVizier terecht, waarna tenslotte Willem-Gazelle met Ton Vissers aan het hoofd zijn volgende werkgever werd. De Amstel Gold Race (in 1968 op het einde van het seizoen gehouden en door zijn ploegmakker Harry Steevens gewonnen) was een van de laatste optredens voor De Roo, die overigens in het begin van zijn profbestaan ook al de ‘kleine’ Ronde van Vlaanderen, alsmede met Jan Lauwers de B-zesdaagse van Antwerpen op zijn naam had weten te schrijven. Want ja, zijn veelzijdigheid toonde hij al heel duidelijk nog vóórdat hij in de Ronde van Sardinië 1960 pas echt de wereldtop binnenreed. Allicht dat ze in het kleine Schore, ook zonder muziek, uit de bol gingen voor hun held.