1907-1914: Renner met de Hoge Hoed

Charles Ravaud, verslaggever van L’Auto en belast met de nieuwsvoorziening over de coureurs in de aanloop naar de Tour de France meldde op 30 juni 1907 dat Marcel Dozol uit Cannes drie dagen eerder in Genève was gearriveerd, begeleid door Monsier Lauzel, chef consul-honoraire van de Alpes- Maritimes. Dozol stond onder nummer 24 ingeschreven voor de Tour die op 8 juli in Parijs van start zou gaan. Hij was de twintigste uit Cannes vertrokken en fietste via Aix-en-Provence, Valence, Grenoble en Annecy naar de Zwitserse stad. ‘Regen hield hem nog al op tussen Valence en Grenoble,’ schreef Ravaud. ‘Hij blijft twee dagen in Grenoble om de fameuze helling de Laffrey goed te verkennen. Daarna rijdt hij alleen via Valentigney over de Ballon d’Alsace naar Parijs.’

Marcel Dozol, derde rij uiterst rechts, met zijn 37 ‘Onterfde’ renners tijdens de eerste dagen van de Tour 1910.
FOTO: ARCHIEF RON COUWENHOVEN

Dozol kwam dus goed ingereden aan de start. Hij was één van de 92 renners die de 8ste juli bij de Pont Bineau vertrokken in de eerste rit over het klassieke parkoers van Parijs naar Roubaix. Als renner was hij vrijwel anoniem. In 1906 werd hij in Digne-les-Bains een keer zevende in de Grand Prix Peugeot, een reeks wedstrijden die door heel Frankrijk werd gehouden. Dat was het wel zo’n beetje.

Baptiste Joseph Dozol, die zich meestal Marcel liet noemen, maar ook wel als Jean voorkwam, was tuinman in Cannes, waar hij op 4 oktober 1877 werd geboren. Toen hij zeventien jaar was werd hij lid van de Cyclo Club in zijn mooie dorp aan de blauwe Méditteranée. In 1903 was hij nog steeds amateur. Af en toe dook hij op in lokale koersen in Cannes: 2de op 6 mei 1894, 3de op 9 juli 1899 in het 100 kilometerkampioenschap van departement. Zijn enige overwinningen pakte hij in 1903 toen er ter gelegenheid van de opening van Nouvelle Corniche, een weg langs de kust, op 26 april een 50 kilometerkoers met start en finish werd gehouden door de Club de la Pédale de Cannes. Dozol klopte zestig deelnemers. Laat in december werd er nog een amateurkoers gehouden op het traject Cannes – Mandelieu – Cannes over 80 kilometer en ook die wedstrijd won hij.

Daarna werd het stil ronde de tuinman uit Cannes, maar in december 1906 was er weer nieuws. L’Auto meldde op 20 december onder de kop Een mooie rit: ‘De buitengewone renner Dozol uit Cannes, die aan onze volgende Tour de France zal deelnemen op een fiets uit de ateliers van ons grote nationale merk van de Gebroeders Peugeot, is vanmorgen in Parijs aangekomen via het parkoers van onze formidabele rondrit in 1907. Dozol werd vergezeld door monsieur Logaul, de agent van Peugeot in Cannes. De toekomstige Tourrenner reed in acht dagen 1000 kilometer via Brignolles, Aix, Arles, Nîmes, Avignon en hij nam de grote route via Dijon.’

De voorbereiding van Dozol op de Tour de France was dus al vroeg gestart. Hij behoorde tot de grote groep ‘petit gaillards’, zoals ze in L’Auto werden genoemd. De kleine jongens. Dus de coureurs uit de B-categorie. Dat waren de renners die moesten zien te overleven van de dagvergoeding van 5 francs die de Tourorganisatie hen betaalde. Ook voor de rustdagen. Omdat hij wel wist dat hij nooit in het prijzengeld zou rijden – er waren acht dagprijzen – had hij een originele manier bedacht om zijn inkomen wat op te krikken. Dozol had een enorme stapel ansichtkaarten met zijn eigen foto in rennerskostuum laten maken. Die verkocht hij bij de start en onderweg als hij afstapte om wat te eten of te drinken. Hij zette dan een hoge hoed op en riep: ‘Mesdames et messieurs: Vraag een foto met handtekening en het palmares van de kampioen. Wilt u een foto?’ Zo werd hij al snel bekend als Le Coureur avec un Chapeau Haute-forme.

Dat hij tot ‘de kleine jongens’ behoorde bleek onmiddellijk in de eerste rit op 8 juli die over de 272 kilometers van het klassieke parkoers van Parijs – Roubaix ging. Dozol kwam als 67ste aan op dik vijf uur van ritwinnaar Trousselier. Hij zat gelijk op zijn plek, want twee dagen later werd hij 65ste in Metz na een rit van 398 kilometer waarvoor hij 25 uur en 34 minuten nodig had! Hij behoorde duidelijk tot de categorie kerels van beton, mannen die nooit opgaven. Dat bleek ook in rit nummer twaalf die over 321 kilometer van Nantes naar Brest ging. ‘s Nachts om zes minuten voor twaalf meldde hij zich bij de controle aan de meet. ‘Hij was geheel in tranen,’ meldde L’Auto. Dozol vertelde dat hij ongeveer drie uur had verloren met de reparatie van zijn fiets. Na een val was zijn kader gebroken. Hij was naar een smid gegaan, maar het lukte niet erg van de brokken weer een acceptabele fiets te maken. Maar het woord ‘opgeven’ stond niet in het woordenboek van Dozol. Hij organiseerde stevig touw en bond daar het wankele geheel nog eens extra aan elkaar. Zo arriveerde hij toch nog op tijd in Brest. In Parijs stond hij 32ste in het eindklassement met 522 punten, want de rangschikking werd dat jaar door optelling van de dagklasseringen opgemaakt.

De ansichtkaart van René Chaudé, poulain van Dozol in 1910. Hij vermeldde er op dat hij de Tour in 1909 op een fiets met cardanaandrijving uitreed.

Een jaar later was Dozol er weer bij. Dit keer op een Alcyonfiets, maar een contract bij dit bekende merk had hij niet. Een succes werd het niet, want in de vierde etappe vanuit Belfort stapte hij in Besancon, na 67 kilometer, op de trein naar Lyon. Hij was ‘s ochtends vroeg vlak voor de stad zwaar gevallen met George Woiron die op een fiets van Nil Supra reed. Met zijn zangerige zuidelijke accent vertelde Dozol: ‘We reden voorzichtig tot we plotseling bij een scherpe bocht en een brug kwamen. Ik riep naar Woiron: ‘Gevaarlijke bocht!’ Plotseling zag ik hem door de lucht vliegen. Ik lag er ook bij, tilde hem op en hij vroeg: ‘Wat heb jij? Niks?’ Hij keek op zijn horloge en riep: ‘Ah, die is nog heel.’

Maar Woiron en Dozol vonden het welletjes. Het was al de derde keer dat Dozol deze nacht onderuit ging en ze reden al uren in de stromende regen. In Besancon gaven ze op. De koers werd daar een tijdje geneutraliseerd, omdat de renners onder de bagger zaten en onherkenbaar waren voor de controleurs. Germain de la Fleche kreeg 25 francs boete, omdat hij zich niet aan deze neutralisatie stoorde.

Onmiddellijk na zijn opgave begon de nieuwe carrière van de Renner met de Hoge Hoed. Henri Desgrange schreef er over: ‘Dozol, de coureur van Cannes, die zoals u weet, de Tour de France met een Hoge Hoed op reed, heeft een transformatie ondergaan. Hij heeft opgegeven in Besancon, en daarna is hij manager van de ‘onterfden’ geworden. Hij vervoert hun koffers, regelt kamers, masseert benen en dat alles met een glimlach en tegen betaalbare tarieven, waar niemand mee kan concurreren. Hij reist met de soigneurs en kletst voortdurend in zijn méditoriale accent. Ik ben er zeker van dat hij Parijs haalt, maar wel zonder de banden om zijn nek, want die liet hij achter op de wegen van Franc-Comté.’

Drinken? In de bergen was altijd wel een stroompje waar je de dorst even kon lessen. Ook kampioenen als Emile Georget deden dat.
FOTO: ARCHIEF RON COUWENHOVEN

Les déshérités – de Onterfden – werden een begrip in de Tour. Vanaf 1910 werd er een apart klassement voor deze Coureurs Isolé, zoals ze officieel werden genoemd, bij gehouden met apart prijzengeld en twee prijzen van 100 en 30 francs per dag voor de twee eerste renners in deze categorie. Tijdens de koers mocht niemand ze helpen. Ze waren hun eigen mecanicien. Ze moesten zelf eten en drinken opscharrelen. Ze moesten hun koffer ‘s nachts voor de start afgeven en hem zelf na aankomst – ook vaak ‘s nachts – afhalen bij het station. En ze moesten dan ook nog zelf onderdak zoeken. Geen wonder dat men het over de ‘onterfden’ had. Dozol verkocht ansichtkaarten. Anthony Wattelier, die bekend werd als De Tortelduif omdat hij zo’n vogeltje op zijn stuur zette als hij met zijn handel begon, deed dat ook. Net als Noël Combelles, een fietsenmaker uit Béziers, die in 1908 debuteerde. Andere renners probeerden schamele sponsoring te krijgen. Zoals Jules Hébard die via een bericht in L’Auto van 28 mei 1910 bekend maakte dat hij een constructeur zocht die hem een fiets en 10 francs per dag en een premie van 100 francs, als hij de Tour zou uitrijden, wilde betalen. Hij kreeg nog felle concurrentie ook, want Gabriel Le Boulenger uit Montpellier zocht ook een rijwielfabrikant, maar hij vroeg slechts 4 francs per dag.

Dozol’s initiatief in 1908 kwam voor de mannen dus als geroepen. Het peloton van de Tour bestond in Lyon nog uit 58 van de 114 coureurs die in Parijs waren vertrokken en daarvan waren nog 22 coureurs van de grote ploegen over. Er was dus klandizie genoeg voor Dozol. En dat zou zo blijven tot de Tour van 1914. Direct na de ronde van 1908 maakte hij bekend dat hij met een paar deelnemers de Union des Déshérités du Tour de France had opgericht. ‘Ik ben de directeur van het merk zonder naam,’ verklaarde hij. Zijn eerste renners waren Bronchard, de kampioen van het merk Peerless, Lacointe uit Caen, Guichard, Perreard, Varalda, Laganier, Gardent uit Grenoble, Rabot en De Maria, de kampioen met de Rode Baret. Vijf van hen stonden in het klassement in Parijs, waar 36 renners werden geklasseerd. Bronchard werd 29ste, Lacointe 30ste, daarna volgden de anderen.

Al op 31 december meldde Charles Ravaud in L’Auto dat Dozol, de populaire man Au Chapeau Haut de Forme, in 1909 weer beschikbaar was. ‘De Onterfden zullen verzorgd worden zoals de grootste kampioenen,’ meldde Ravaud. ‘De renners zullen er verzekerd van zijn dat zij niet zullen worden verwaarloosd.’ Men kon zich per brief aanmelden. Dozol kreeg het druk, want toen de Tour was afgelopen bezocht hij met liefst twintig coureurs die de Tour hadden voltooid, de redactie van L’Auto in de Rue Faubourg Montmartre. Toen de ronde van start ging op het Place de la Concorde werden de coureurs verzocht hun koffers tussen 3 en 4 uur ‘s nachts af te geven bij de beroeme Obelisque. Wel voorzien van hun naam en rugnummer natuurlijk. Dozol had sponsoring geregeld van de firma Daunay, die remmen en banden produceerde en leverde voor zijn coureurs.

Marcel Dozol als fietskoerier in het leger.

Hoe de mannen van de krant tegen Dozol en zijn coureurs aankeek, bleek wel uit het stuk dat over de bijzondere ontmoeting werd gepubliceerd: ‘Dozol en zijn wilde beesten, pardon ‘Onterfden’, zijn in perfecte conditie. Ze hoeven niet meer te lijden en geen ontberingen en wanhopige momenten meer te ondergaan. Ze zijn allemaal trots dat ze de Tour hebben uitgereden.’

Er waren allerlei types bij. Goujon was fietsenmaker in Saint Lèger sous Beuvray. De broers Faure kondigden aan volgend jaar weer van de partij te zijn. De kleine Alcides Rivière verzocht uit zijn naam de anonieme sportmannen te bedanken die hem vijf francs hadden gestuurd na zijn heroïsche rit naar Brest, waar de kameraden van restaurant Voilsin een collecte voor hem hadden gehouden. Hij was om half twee ‘s nachts aangekomen als 55ste en laatste. De laatste tien kilometer had hij gelopen met zijn fiets op zijn nek. Hij was nog net zes minuten over voor de controle sloot. ‘Mag ik nog starten naar Caen,’ was het eerste dat hij tegen koerscommissaris Steinès riep. ‘Ja’, dat mocht. René Chaudé was 33ste geworden op een fiets die hij zelf had gebouwd en voorzien van een zogenaamde acatène, een cardanaandrijving. Hij was fietsenmaker in Magny-en-Vexin in het noorden van Frankrijk. René had onderweg ansichtkaarten verkocht, wat inmiddels door veel renners werd gedaan.

Hoe dekte Dozol de kosten tijdens de maand van de Tour? In 1910, toen hij met liefst 37 renners op de foto ging, vroeg hij 30 francs voor zijn diensten gedurende de hele maand. Er waren coureurs die zich afvroegen wat er met hun geld gebeurde als ze eerder uit de koers stapten. Heel veel renners overleefden de eerste moordende etappes niet. ‘Dan betaalt u een simpel voorschot van 25 francs,’ zei de Renner met de Hoge Hoed. Op 11 juli van dat jaar schreef hij naar L ‘Auto: ‘Excuseer mij dat ik u niet eerder bericht kon geven over mijn team. Er zijn er nog 28 in koers van de 38 waar ik mee begon. In Roubaix heeft een aardige sportman een grand concours de frites voor hen georganiseerd. Het succes was enorm. Er werd niet minder dan vier kilo patat geserveerd en dat was in een oogwenk verdwenen. U kan uw lezers nog melden dat de dienst van de ansichtkaarten perfect werkt en dat ik meer dan ooit ter beschikking blijf van de verzamelaars.’

Dozol transporteerde dat jaar in de eerste rit 615 kilogram aan bagage per auto naar Roubaix had gebracht, waar hij voor 60 man bedden regelde in 38 kamers. Twintig renners sliepen op een zaal. Zijn ansichtkaartenhandel ging uiteraard ook op de rustdagen door. Hij was makkelijk herkenbaar, want zijn Hoge Hoed zette hij op. Zo werd hij in Bordeaux op een rustdag met een paar assistenten in een bistro gesignaleerd ‘achter bergen ansichtkaarten, terwijl aan een tafel ernaast Anthony Wattelier, de Rode Duivel van het excellente merk Fémina’, ze imiteerde. De Tortelduif zag er volgens L’Auto die dag niet zo best uit: ‘Hij is mager, een beetje bang dat hij het eind niet zal halen en hij leek wel doorzichtig.’

De ansichtkaart die Noël Combelles verkocht tijdens de Tour van 1908.

Dat was het lot van de talloze Coureurs Isolé. De meesten haalden Parijs niet, maar de bewondering was groot. Zeker voor de mannen die Parijs wel haalden, zoals Chopard uit Genève in 1910. Hij had zich ook laten verzorgen door Dozol en was 32ste geworden van de 41 renners die geklasseerd werden. ‘Men wachtte vol ongeduld op hem in Genève,’ meldde L’Auto. ‘Men wil hem tonen dat zijn prestatie niet onopgemerkt is gebleven. Dat is voor ons ook zo en we hopen dat de jonge kampioen het volgend jaar nog beter zal doen. In elk geval, het is een eerlijke, charmante jongen die de Tour eer aan doet.’

Dozol zou na zijn opgave in 1908 toch nog een keer terugkeren op de racefiets. Op 5 en 6 september van dat jaar bemande hij een tandem met Van Schoonhoven tijdens de Bol d’Or, de 24-uursklassieker op de beroemde Buffalo-baan. Zij reden in het gangmakersteam van Jean Gougoltz, die vijfde zou worden. Net als miljoenen mannen werd Marcel Dozol in augustus 1914, kort na de Tour de France, gemobiliseerd voor het Franse leger. Hij werd eerst ingezet als ordonnance. De orders distribueerde hij op de fiets. Later werd hij chauffeur bij het 20ste Escadron du Train. Hij overleed op 20 oktober 1918 – slechts 22 dagen voor de Wapenstilstand, waarmee een einde aan de Eerste Wereldoorlog kwam – in veldhospitaal 2/62 in Compiègne. Hij was daar opgenomen met een ernstige griep. ‘Mort pour la France’ vermeldde het legercommuniqué. De Renner met de Hoge Hoed was net 41 jaar geworden, toen hij stierf.

0 0 votes
Artikel waardering
Abonneren
Abonneren op
guest
0 Reacties
Inline Feedbacks
View all comments