Ron Couwenhoven
Wielerverslaggever De Telegraaf 1970-1986
In het Lunapark bij de Porte Maillot in Parijs stonden op 30 juni 131 coureurs gereed om de duistere nacht in te trekken richting Duinkerken. Henri Desgrange had weer teams van de rijwielfabrikanten toegelaten. Tien ploegen van vijf renners die elkaar mochten helpen en materiaal uitwisselen. Voor de categorie van de Geïsoleeerden was er niets veranderd. De 81 renners in deze categorie moesten nog steeds alles zelf regelen. Zelfs hun bevoorradingen. In de controles stonden de helpers van de ploegen gereed om hun renners van eten te voorzien, maar de B-coureurs moesten bij kruideniers, slagers en bakkers zelf hun proviand kopen.
Nieuw was ook dat er een grote ploeg Belgen aan de start stond. Marcel Buysse, Flip Thys, de broers Heusghem, Pol Deman, René Vandenberghe en Odile Defraye waren de voornaamsten. Thys had in 1911 de Tour de France Peugeot gewonnen. Dat was een etappekoers van veertien dagen voor onafhankelijken, renners die zowel bij profs als amateurs mochten starten. Er hadden liefst 600 coureurs ingeschreven. Direct daarna was Thys prof geworden.
Hoe zou dat uitpakken met dit eerste grote pak buitenlanders? Dat wist Henri Desgrange al na twee etappes. De Tourdirecteur reed van Duinkerken naar Longwy uren in het spoor van het koppel Defraye – Garrigou. Hij was bijzonder geïmponeerd door de onbekende Vlaming die hij nog nooit eerder had zien rijden: ‘Nu ik dit schrijf zie ik het silhouet van de jonge Belg nog voor me: harmonieus en krachtig. Zijn benen leken drijfstangen die een beetje sterker waren dan die van Garrigou. Maar ze komen uit dezelfde school. Ze hebben allebei veel gratie en veel kracht!’ Desgrange, die alle topcoureurs in de laatste twintig jaar in actie had gezien, wist het zeker: ‘Hij kan deze Tour winnen!’
Odile Defraye uit Izegem had niet lang voor de Tour de Ronde van België gewonnen, waarin hij Henri Pelissier – ook een comingman en de nieuwe ster van het Franse profpeloton – had zoek gereden. Hij won vier van de zes ritten. Dus Defraye was er wel klaar voor. Maar het kostte moeite om aan de start te komen. Twee weken voor het vertrek uit Parijs bleek hij niet op de deelnemerslijst te staan, terwijl Alcyon dat wel had toegezegd. Manager Alphonse Baugé had de voorkeur gegeven aan Bettini uit Marseille, maar de Belgische Alcyon-importeur Bonte pikte dat niet. Hij dreigde de fietsen niet langer te zullen afnemen als Defraye niet in de ploeg zou worden opgenomen. En hij verkocht er duizenden van het populaire merk. Dus ging Baugé door de knieën op bevel van directeur Emil Gentil. Bettini werd uit het Tourteam gezet. Zaken waar tenslotte zaken. Het zou nog merkwaardige gevolgen hebben, want bij de aankomst in Marseille bezetten honderden woedende aanhangers van Bettini de aankomstzone, zodat Desgrange gedwongen was de eindsprint zeven kilometer buiten de stad te houden! Met vrijwel uitsluitend de koerscommissarissen en wat ploegpersoneel als toeschouwers.
Baugé had wel een duidelijke boodschap voor Defraye: ‘Je rijdt in dienst van Gustave Garrigou.’ Dat was tenslotte de winnaar van 1911 en op dat moment de vedette van het Franse peloton. Dus toen Garrigou al vroeg in de koers naar Duinkerken plat viel stopte Odile braaf. Hij wachtte keurig tot Gustave een nieuwe band had gelegd en zette zich op kop. Maar hij reed te rap. Garrigou kon zijn tempo niet volgen, zodat ze steeds verder achter raakten. Baugé zat er in zijn automobiel bij en wist wel wat hem te doen stond. ‘Alleen verder,’ riep hij tegen Defraye die Garrigou onmiddellijk loste en nog als veertiende in Duinkerken kwam. Dat was zijn slechtste uitslag van de hele Tour. Hij reed nog 11 minuten weg bij zijn kopman die met zijn 21ste plaats gelijk zijn ambities voor de eindzege op kon bergen.
Twee dagen later was het pleit beslecht: Odile Defraye was de nieuwe kopman van de Alcyon-ploeg. De rit ging naar Longwy: 388 kilometer, waarvan er 127 over kasseien gingen, de rest over klinkerwegen en de heuvels van de Franse Ardennen. Defraye won. Tempo 29 km 802 meter per uur. De overwinning was indrukwekkend. Samen met Garrigou had hij het hele peloton in de vernieling gereden. In holst van de nacht klonk het startschot. Het regende. Overal lagen de stenen er spekglad bij. Alavoine brak zijn ketting voor de passage van Hazebrouck om tien voor drie ‘s nachts. Petit-Breton sloeg bij Armentières tegen de keien en bij Douia opnieuw. In Cambrai, na 155 kilometer, vond hij het welletjes. Er reden nog negen man op kop. Defraye, Garrigou en La Francaise-kopman Lapize waren de voornaamsten. Albini viel in de bevoorrading hard op zijn hoofd. Het duurde twintig minuten voor hij weer op de fiets zat.
Op de helling bij Hirson losten Defraye en Garrigou al hun tegenstanders. In Charleville na 246 kilometer hadden ze al tien minuten voorsprong op Faber, Thys, Christophe en de Zwitserse debutant Oscar Egg. In Longwy waren duizenden Luxemburgers met speciale treinen aangekomen. Ze kwamen natuurlijk voor Franscois Faber, hun landgenoot, maar ze ontvingen Defraye en Garrigou ook met een immens applaus. Ze hadden dertien uur en één minuut in het zadel gezeten. Het regende nog steeds. De Belg klom achter de Italitaan Borgarello naar de tweede plaats in het klassement. In de derde rit naar Belfort nam hij het commando en stond dat niet meer af. Zijn overwicht was toen al groot. Hij won nog de rit naar Marseille, ondanks vier lekke banden, en de negende etappe van Perpignan naar Luchon, een bergrit door de Pyreneeën. Op Quatorze Juilliet was hij vierentwintig jaar geworden. Die dag eindigde hij als vierde in Perpignan.
Twee dagen later volgde de 335 kilometerlange tocht naar Luchon. Aan journalist en ploegleider Karel van Wijnendaele, de goeroe van het Vlaamse wielrennen voor de Tweede Wereldoorlog, vertelde hij zijn verhaal over deze monstertocht. Dat gebeurde lang nadat hij in 1912 had plaats gevonden en Defraye maakte er een sprookje van dat Karel met veel verve noteerde in zijn boek ‘Mensen en Dingen uit de Ronde van Frankrijk’. Want het was het ultieme bewijs van de oppermacht van de Vlaamse spierkracht en dat was iets dat Van Wijnendaele maar al te graag aan zijn lezers wilde laten weten.
Dit is het verhaal van Odile Defraye: ‘In het begin van de etappe ontsnapten Marcel Buysse en Eugène Christophe. Halfweg hadden zij een uur voorsprong. Ik keek even naar Lapize en deze naar mij en zonder dat wij één woord wisselden kwam de onuitgesproken afspraak: elkaar helpen om de weglopers bij te halen. Het duurde niet lang eer wij al onze tegenstrevers hadden achtergelaten. Na zeker aantal kilometers voelde ik Lapize vertragen. Op nagenoeg 1000 meter van de controol van Saint Girons demarreerde ik uit volle macht. Ik stormde zoveel als mijn benen het toelieten richting Col de Port. Aan de voet van de col de Portet d’Aspet vond ik onze ploegleider Ludovic Feuillet die mij zeide: ‘Nog slechts 26 minuten achter. Halfweg kreeg ik Buysse en Christophe in ‘t zicht. Zij gingen te voet. In Luchon lag ik twaalf minuten voor.’
Het was een prachtige story over de superioriteit van de eerste Vlaamse Tourwinnaar. En dat paste precies in het straatje van Van Wijnendaele. Dus hij controleerde het niet en schreef het gewoon op. Maar was het ook werkelijk waar?
In Perpignan stond Defraye met 36 punten aan de leiding. Lapize had er 38 en Christophe stond al op 55 punten. Om kwart voor zes ‘s ochtends reden Buysse en Christophe inderdaad als koplopers de controle na 74 kilometer binnen. Uit de telegrammen van de L’Auto-correspondenten in de diverse plaatsen bleek dat zij twee minuten voor lagen op een groep met dertig renners onder wie Defraye en Lapize. In Foix na 133 kilometer was het gat om acht uur ‘s morgens gegroeid naar 20 minuten, maar in Saint Girons was dat terug gebracht tot tien minuten dankzij de assistentie van zijn ploegmaten en landgenoten. Defraye viel aan op de Portet d’Aspet en toen ging het rap. Niemand van de toppers reageerde. Van Lapize was geen spoor meer te bekennen. Die kneep halverwege de klim in zijn remmen, draaide om en gaf op. ‘s Avonds zat hij al in de trein naar Parijs. ‘Iedereen zit met Alcyon in de slag en alle Belgen rijden voor Defraye,’ riep de La Francaise-kopman kribbig. ‘Daar valt niet tegen te koersen.’
Christophe pikte nog aan bij Defraye, maar na 240 kilometer moest hij er achter Sengouaggnel op de D618 richting Juzet d’Izaud af. Buysse was op de Portet op de steilste stukken inderdaad aan het wandelen geslagen. In Cerp, een kilometer of tien, van Luchon reed Defraye alleen. Hij won met twee minuten voorsprong op Christophe en acht op Buysse. Van de magistrale tijdsverschillen die hij aan Van Wijnendaele opdiste was geen sprake. Wel was hij vanaf die rit zeker van de eindzege. Het gat met Christophe groeide alleen maar. De Alcyon’s domineerden de gang van zaken en verdeelden de ritzeges. Jean Alavoine won er nog drie. Hij reed voor Armor, maar dat was een ondermerk van Alcyon.
De overmacht van Defraye bleek uit de cijfers: 49 punten tegen Christophe op de tweede plaats 108,5 en Garrigou als derde 140 punten. De eerste Vlaamse Tourwinnaar vertelde: ‘Mijn slechtste dag had ik op de Galibier, toen ik enorm last had van mijn knieën. Nou ik hoef u natuurlijk niet te vertellen dat ik blij ben. Mijn landgenoten beweren altijd dat de Fransen chauvinisten zijn, maar ik kan u zeggen dat ik erg tevreden ben over de ontvangst in Frankrijk en de aanmoedigingen die ik heb gekregen. Dat had niet beter kunnen zijn als ik een Fransman was geweest.’