1911: Klimmen op de Galibier

Chamonix, maandag 10 juli 1911. Het mooie dorp gonsde rond drie uur ‘s nachts van de bedrijvigheid. Papa Abran had de controle voor de vijfde rit van de Tour de France al een uur eerder geopend bij het Casino Municipal. Zesenvijftig renners zetten hun handtekening. Alleen Jules Masselis bleef weg. Hij haakte met maagklachten af. Hoog achter het dorp werd langzaam maar zeker het schitterende besneeuwde massief van de Mont Blanc zichtbaar.

Dit was een dag waar zelfs de meest geharde coureurs een beetje nerveus van werden. Voor het eerst stond de Col du Galibier op het programma. Een monster van 2645 meter hoog. Vanuit Saint Michel de Maurienne moest er 34,8 kilometer worden geklommen met stijgingen van permanent zes procent en uitschieters van tien tot twaalf procent. Saint Michel lag twee kilometer en honderdtwintig meter lager in de Vallée de la Romanche dan de top van de Galibier. En de Galibier was niet het enige obstakel in het 366 kilometer lange parkoers. Ook de col d’Aravis (1486 m.) was er voor het eerst bij.

Emile Georget arriveert op de top van de Galibier. Een historische moment in de wielersport.
FOTO: ARCHIEF RON COUWENHOVEN

We koersen vandaag mee met de mannen die als ontdekkingsreizigers naar de hoogste col, die ooit moest worden beklommen, trokken. Alphonse Steinès, de spoorzoeker van Henri Desgrange die ook nu het parkoers had uitgezet, hield er rekening mee dat de helft van het peloton de meet in Grenoble niet zou halen. Hij was stomverbaasd toen er maar zes uitvallers moesten worden genoteerd.

Alfred Faure, die voor het merk Le Globe reed, had er zin in. In Saint Gervais, nauwelijks 22 kilometer na de start, reed hij alleen op kop en pakte een premie van 40 francs. Lang zou zijn vlucht niet duren. Op de Aravis reden Emile Georget en Paul Duboc, twee coureurs van La Francaise – Diamant, iedereen uit het wiel. In Annecy passeerden ze om zestien minuten over zes. Zes minuten later tekenden Christophe en Garrigou het controleblad. Francois Faber, het fenomeen van 1909 en 1910, was door pech ver terug geslagen: 23ste op 25 minuten. Het tempo was enorm. In Aix les Bains, na 131 kilometer, denderden de coureurs met 24 minuten voorsprong op het tijdschema langs het fraaie meer. Het was tien voor half acht. De hele stad was uitgelopen om het spektakel te zien.

Op naar de Vallée de la Romanche, de lange weg vanuit Albertville naar Saint Michel de Maurienne, die zo plat als een dubbeltje lijkt, maar zo geniepig stijgt dat je het niet ziet: vals plat! Kilometers lang. In Saint Michel de Maurienne was het al vroeg stampvol. Niemand wilde de doortocht van de renners missen. Omstreeks half elf klonk er een bazuinsignaal: renners in aantocht. Daar had je ze. Georget, die later in het jaar de monstertocht Parijs – Brest – Parijs zou winnen, en Duboc, een nog tamelijk onbekende coureur uit Rouen, nog steeds op kop. Beenstukken aan tegen de kou. Petten diep over de ogen. Henri Desgrange drukte zijn chronometer in. Hij wilde weten hoe lang de moordende beklimming precies zou duren en hij wilde er geen seconde van missen.

Garrigou was ook goed bezig. Hij lag nog maar op twee minuten en passeerde om 10 uur 37. Christophe reed nog als vierde: 10 uur 49. Faber was wat opgeschoven. Hij lag op dezestiende plaats, maar inmiddels wel op driekwartier van de koplopers. De eerste 232 kilometer zaten er op. De weg begon onheilspellend te stijgen en dat zou meer dan 34 kilometer lang zo blijven, met slechts een klein knikje naar beneden als de top van de col du Telegraphe was bereikt. Saillot van Le Globe stapte in Saint Michel van zijn fiets. Zijn knieën weigerden nog langer dienst. Garrigou had Georget en Duboc in zicht, maar hij kon niet aan het wiel komen. ‘Ik was te traag met het wisselen van de versnelling,’ baalde hij later. De coureurs mochten geen andere fietsen meer nemen met een bergversnelling, maar moesten nu hun achterwiel draaien waar een tandwiel voor de vlakke weg en aan de andere kant eentje voor de klimklussen zat. Dus bouten los schroeven. Wiel draaien. Bouten weer vast draaien. Gereedschap weer in de tas op het stuur en … hop … daar gingen ze weer.

Een paar honderd meter voor de top nam Emile Georget even een verfrissende slok uit een bergstroom.
FOTO: ARCHIEF RON COUWENHOVEN

Francois Faber zou op anderhalf uur van Georget in Grenoble arriveren. Wel als twaalfde. ‘Het was onmenselijk,’ vond de Colos van Colombes. Hij had nog een paar spaken moeten vervangen. Omdat hij met zijn tachtig kilo een zwaargewicht was had Alcyon een loodzware fiets voor hem gemaakt, zodat hij niet door zijn kader kon zakken. Heet vélo van Faber woog inclusief gereedschap en de proviand niet minder dan zestien kilogram, zodat Francois met zijn buitenmodel gespierde benen liefst 86 kilogram tegen de hellingen van de Galibier moest opstampen. Een helse klus.

Emile Georget had het duidelijk minder moeilijk. Daar was de top van Le Telegraphe: 1566 meter. Hij was nu al een uur aan het klimmen. Even de spanning van de benen. Vijf kilometer maar tot Valloire, een paar huizen met een kerk en een pastoor. De tanden gingen op elkaar. De weg werd steiler. Eindeloos lang waren die zeventien kilometers naar de top. Geen boom meer te zien. Alleen maar kale rotsen. Sneeuw ook hoger op de col. En de zon brandde onbarmhartig op de zwetende koppen en ruggen.

Georget op kop. Duboc verbeten in het wiel. Hij kon lang bij blijven, maar moest uiteindelijk afstappen. Georget niet. Die bleef op de fiets. Twee uur en twee-en-dertig minuten lang.
Vlak voor de top was hij alleen even afgestapt om zijn vreselijke dorst te lessen uit een bergstroom die daar lokkend naar beneden kletterde. Zijn koersgemiddelde op de gruwelijke col was 13,7 kilometer per uur. Henri Desgrange reed vrijwel de hele tijd in zijn spoor. Nog nooit had de baas van de Tour zo’n spektakel gezien. Nog nooit was hij getuige geweest van zo’n ‘onmogelijke’ sportieve prestatie.

Hij legde zijn bewondering voor de renners van zijn ronde vast in zijn Acte d’Adoration, zeg maar een Verklaring van Aanbidding. In zijn bloemrijke, hoogdravende stijl schreef Desgrange in L’Auto:
‘Vandaag, broeders, verzamelen we ons, als u het niet erg vindt, samen met de vrome gedachte aan het adres van de goddelijke fiets. We zullen u vertellen van de onuitsprekelijke vreugde die zij ons kan geven, van de prachtige sportieve herinneringen en wat het vandaag heeft mogelijk gemaakt. Oh! Laffrey! Oh! col Bayard! Oh! Tourmalet! Het is mijn plicht te verkondigen dat jullie vergeleken met de reus, die côte de Galibier heet, slechts slappe, vulgaire aftreksels zijn. De route leidde door twee muren van sneeuw over een onverharde hobbelige weg. Het was daarboven steenkoud. En toen Georget zijn voet op de kop van dit monster zette en hij vlak langs ons reed, zijn snor vol snot en etensresten uit de laatste bevoorrading, zijn maillot onder de modder, riep hij ons toe: ‘Heb je nou je zin?’

Emile Georget kwam uit Châtellerault waar een straat naar hem werd vernoemd.
FOTO: ARCHIEF RON COUWENHOVEN

Dat had Desgrange zeker. Zijn bewondering voor de Géants de la Route, zoals hij de renners altijd noemde, was al groot, maar na wat hij op de Galibier had gezien konden ze helemaal niet meer stuk. Ze waren de Goden van deze tijd en de lezers van zijn krant vonden dat ook. L’Auto vloog met honderdduizenden exemplaren per dag uit de kiosken.

Op de top van de col wandelden mannen in dikke jassen, hoeden en petten op, met Georget mee. Ze konden hem makkelijk bij houden. Eentje sprak hem toe. Wat zei hij? We weten het niet maar het zullen wel banale overbodige teksten zijn geweest in de orde van: ‘Zet hem op!’ en ”Je bent er bijna!’ Emile keek niet op of om. Hij klemde zich verbeten vast aan zijn stuur. De gepijnigde rug diep gebogen. Zijn beenspieren gespannen als kabeltouwen. Hij kreeg als beloning voor zijn onmenselijke inspanning een premie van 50 franc die door monsieur Gerkinet, een fietsfabrikant uit Jeumont in Noord-Frankrijk, beschikbaar was gesteld voor de eerste coureur die op de Galibier kwam. Georget moest daarna nog wel even tachtig kilometer naar Grenoble fietsen, waar hij na dertien uur en 35 minuten van de fiets stapte.

Paul Duboc uit Rouen vestigde zich in de Tour van 1911 in de absolute top. Hij eindigde als tweede in deze Tour.
FOTO: ARCHIEF RON COUWENHOVEN

Achter Georget was het slagveld enorm. Bijna iedereen moest lopen. Duboc kwam tien minuten later op de top. Christophe kermde: ‘Dit is geen sport. Dit is geen koers. Dit is een marteling.’ Pautrat, één van de coureurs isolés, had het vooral over de afdaling: ‘Daarin had je aan twee remmen niet genoeg.’ Gaulieu brak zijn freewheel in de beklimming. Garrigou brak een rem in de afdaling, maar kwam toch als derde binnen op 26 minuten van Georget en elf minuten van Duboc. Hij bleef leider in het klassement. Als 45ste kwam Payan binnen. Hij had een achterstand van zes uur en negen minuten op Georget die al lag te slapen.

Het klassement van Georget was al lang naar de knoppen. In de rit naar Belfort lag hij alleen op kop op de Ballon d’Alsace, maar een motorrijder reed hem omver waarbij ook zijn achterwiel brak. Voor hij weer verder kon was vrijwel het hele peloton hem gepasseerd. Hij kwam als 43ste binnen en weg waren zijn ambities voor een Tourzege. Maar in Grenoble en op de Galibier haalde hij zijn gram. Emile Georget was de beste klimmer van het hele pak.

Zoals gebruikelijk vroeg Steinès hem wat hij van de koers vond. ‘Ha,’ riep hij Emile met gevoel voor humor. ‘Ze hebben een tunnel vlak onder de top gemaakt. Die hadden ze beter vanuit Saint Michel de Maurienne uit kunnen hakken. Dan hadden ze hem wel wat langer moeten maken, maar dan hadden wij gebruik kunnen maken van een fietsmetro en niet zo hoeven klimmen.’

0 0 votes
Artikel waardering
Abonneren
Abonneren op
guest
0 Reacties
Inline Feedbacks
View all comments