Ron Couwenhoven
Wielerverslaggever De Telegraaf 1970-1986
De Tour van 1910 draaide uit op een superbe gevecht tussen Francois Faber en Octave Lapize. Daar zag het trouwens na dag vier niet naar uit. In de rit naar Lyon moest Lapize al vroeg lossen. Net als Cyril van Houwaert werd hij terug geslagen door pech. Al na 10 kilometer reden ze allebei lek. Wat zich daarna afspeelde tart elke beschrijving: beide renners weigerden op kop te rijden in hun achtervolging. En dat terwijl ze allebei voor Alcyon reden! Er werd kennelijk een oude rekening vereffend.
Van Houwaert beschreef het in zijn boek ‘Mijne loopbaan’: ‘Er begon een traagheidskoers om te weten wie de leiding zou nemen. Op een zeker ogenblik reed Lapize aan de ene kant van de baan en ik aan de andere. Wij bespiedden elkander juist zoals in een snelheidskoers op een velodroom. De Fransman bleef koppig. De Vlaming deze maal nog koppiger en ondertussen denderde het peloton in volle vaart altijd maar voort. Zo moest ik met beschaamde kaken de 20ste en Lapize de 21ste plaats nemen. Lapize bezweek in de sprint. Dat was mijn enige troost, doch welk een flauwe armzalige troost, als ik er nu over nadenk!’
Zo leverde Lapize in dit merkwaardige prestigeduel over niet minder dan bijna 300 (!) kilometer twintig punten in. Faber stond aan de leiding met 8 punten. Lapize viel terug naar plek twaalf met 33 punten. Een vrijwel onoverbrugbaar gat. Een rit later nam de winnaar van Parijs – Roubaix revanche op zichzelf. Hij won in Grenoble de etappe over de col de Porte. Alleen vooruit! Huilend kwam de 21-jarige kampioen over de finish. Van vreugde? Of van pure pijn? ‘Mijn voeten doen zo zeer,’ kermde hij. Al honderden meters voor de finish trok hij zijn koersschoenen uit, maar hij wist in elk geval dat de strijd om de Tourzege nog niet voorbij was.
Na de Pyreneeën had Lapize het gat verkleind tot tien punten. In Nancy stond Faber er nog maar ééntje voor. Een hond in Marans had Lapize een handje geholpen. Hij was in de kopgroep gesprongen. Faber en Trousselier gingen hard neer, waarbij de klassementsleider zijn linkerenkel flink blesseerde. De zwelling die er op zat was onheilspellend. Faber kon niet mee spurten en leverde zes punten in op Lapize. Nog nooit was de strijd om de eindzege zo intens geweest. Maar er was een dag rust voor de 321 kilometers naar Brest moesten worden een gepakt. De spanning in het hotel van de Alcyon’s was groot.
Faber wilde zijn fiets op zijn kamer zetten, maar de hotelier verhinderde het. ‘Fietsen moeten in de garage,’ beval hij. Dus stuurde Faber zijn jonge verzorger Engel de stad in om tien meter touw te kopen. Engel had een kamer op de tweede verdieping, deed het raam op, gooide het touw naar beneden en Faber bond zijn fiets er aan vast.. ‘Hijsen maar,’ riep hij omhoog en daar ging het vélo van de klassementsleider in de Tour de France. Veilig naar de kamer van de soigneur. Je wist maar nooit wat er kon gebeuren. In de rit naar Marseille was het klassement van Garrigou naar de knoppen geholpen, toen de twee bouten waarmee zijn voorwiel vast zat losraakten en hij een ongemakkelijke smak maakte. Volgens Garrigou had iemand ze in een controlepost los gedraaid. De mistral blies de koplopers met een ongehoord tempo van 34 kilometer per uur naar Nîmes. Daar viel niet tegen te fietsen, waardoor Garrigou veel punten inleverde. Dus Faber was gewaarschuwd en nam zijn maatregelen.
In de voorlaatste rit naar Caen had hij nog veel last van zijn blessure. Maar ja, Faber was een fenomeen en als geen ander bestand tegen kou, regen, tegenwind. Dus kortom: hondenweer. Toen de soigneurs omstreeks tien uur ‘s avonds op de deuren begonnen te bonken, keek hij eerst even naar buiten. ‘Prima,’ dacht hij, ‘Faber-weer.’ Regen kletterde tegen de ruiten. Dus zijn plan was klaar: aanvallen was de boodschap.
Om twaalf uur ‘s nachts klonk het startschot voor de monstertocht van 424 kilometer door de heuvels van Bretagne en Normandië. Twee uur later passeerde hij als eerste en alleen in Morlaix. Lapize zat op 10 minuten, maar na een lange jacht zou hij nog terug komen. Zeven kilometer voor Quimper reed Lapize lek. Victor Breyer, koersdirecteur en verslaggever van L’Auto, was er getuige van. Hij schreef in zijn rubriek ‘En suivant la course’: ‘Onmiddellijk zette Faber zich aan de leiding. Het tempo ging omhoog. Het regende vreselijk. Lapize veroor zeven-en-een-halve minuut. Ik heb zelden iemand zo magnifiek zien rijden. Soepel en krachtig. Zijn coupe de pédale was prachtig. Het tempo ging omhoog naar 26, 37 per uur.’
De jacht duurde niet minder dan veertig kilometer. Toen had Lapize de groep Faber weer te pakken. ‘Die kon zijn ogen niet geloven toen hij omkeek en Lapize weer aan zijn wiel zag,’ schreef Breyer. Ook Faber kreeg zijn portie pech. Zijn nachtelijke ontsnapping liep stuk op een lekke band en een nieuwe valpartij. Daar was ook de Colos uit Colombes, zoals hij werd genoemd, neit tegen bestand. Op 22 kilometer van de meet moest hij Lapize laten gaan toen hij in een zware regenbui lek reed. Dat kostte hem zeven minuten. Lapize won en pakte nog eens drie punten. Want lekke band of niet. Faber werd wel gewoon vierde.
De laatste rit startte hij met een achterstand van zes punten: 57 tegen 63. Alles was nog mogelijk. Tussen Caen en Parijs lagen 262 kilometers. Een korte rit heette dat toen. Lapize was in een uitstekend humeur na zijn ritzege. Hij had er alle vertrouwen in dat zijn voorsprong voldoende was. In hetzelfde hotel zat Faber met een kater. Hij had zijn nachtelijke ontsnapping na 200 (1) kilometer verloren zien gaan door een banale lekke band. Alle inspanningen voor niets. Hij had last van zijn enkelblessure. Er werd een dokter bijgehaald. Die kon er ook niets aan verhelpen. Faber gaf natuurlijk niet op. Hij zou vertrekken, ‘om in het Parc des Princes het applaus te krijgen waar hij recht op had’, meldde L’Auto. Er stond natuurlijk ook geld op het spel. Voor de winnaar 5000 francs. Voor nummer twee 2000 francs.
Om zeven ‘s ochtends stonden de resterende zeventien Azen en 24 man uit categorie Coureurs Isolés aan de startlijn. Drie kilometer na de start sloeg de vlam in de pan. Le Frisé – de Krullenbol – zoals Octave Lapize altijd werd genoemd moest van de fiets. Een glasscherf had zijn achterband verwoest. Faber joeg gelijk het tempo op. Alcyon was weliswaar sponsor van beide kampioenen, maar iedereen ging voluit voor zijn eigen kans. en dat er nog 259 kilometer te gaan was? Niks mee te maken. De knuppel ging in het hoenderhok en kwam er niet meer uit. Het werd een meeslepend gevecht.
Met acht man aan zijn wiel stormde Faber om zeventien minuten over acht door Deauville. Handtekening zetten. In het zadel en weg waren ze weer. Acht minuten later volgde Lapize. Zijn eerste plaats stond zwaar onder druk.
Pont l’Evêque? De groep Lapize was gegroeid tot 25 man. Geen goed teken. De achterstand was opgelopen naar 10 minuten.
Pont Audemer. 119 kilometer afgelegd. Voorsprong 11 minuten en 40 seconden. Lapize had het begrepen. Hij had het tempo opgeschroefd, waardoor negentien mannen moesten lossen. Ménager, die in de kopgroep reed, won hier twee flessen calvados.
Rouen na 129 kilometer. De hele stad was uitgelopen om de kampioenen toe te juichen. Faber reed nog steeds comfortabel aan de leiding. De duizenden toeschouwers hadden alle gelegenheid om Lapize enthousiast te ontvangen. Hij lag nu in een jacht op de groep waarin hij gereden had. ‘Een kolossale spijker in mijn voorband,’ meldde hij later over zijn oponthoud.
Maison Brûlee. Garrigou en Paulmier reden lek in de groep Faber. Dat was een tegenslag, want hij zat nu nog maar met vijf man bij zich en als Lapize alleen in de achtervolging kwam was dat te weinig om de Tour te winnen. Niemand kon terug komen. Breyer pakte zijn chronometer en klokte de kilometers die Faber aflegde: 68 tot 110 seconden. Moyenne dik 33 per uur. En dat al urenlang. Het was nog nooit vertoond.
Saint Nom la Brelèche. Je kon Parijs al haast ruiken. Pats! Achterband van Faber aan flarden. Weg waren alle kansen. Weg was de ritzege, waar hij al oprekende. Ernest Azzini, de Italiaan, zijn Legnano-ploegmaat Ménager en Faber’s eigen halfbroer Ernest Paul verdwenen rap uit zicht. Azzini zou voor de eerste Italiaanse ritzege in de Tour zorgen. Faber herstelde snel, maar meer dan een vierde plek zat er niet meer in. Op 1 minuut en 50 seconden reed hij onder stormachtige toejuichingen van de 20.000 toeschouwers het Parc des Princes binnen.
Pas een kwartier later volgde Lapize die net zo’n heldenontvangst als Faber kreeg. Hij was alleen. In een schitterende achtervolging had hij zes man ingelopen onder wie van Houwaert, Garrigou en Cruchon, die het klassement van de Couruers Isolé’s zou winnen. Octave eindigde als zesde. Twee plekken achter Faber. Dat was genoeg. Zijn moeder stond op de piste en vloog haar zoon onmiddellijk na zijn ereronde in de armen.
‘Het was een enorm gevecht met Faber, die me in vrijwel alle ritten na de start loste, maar ik kon steeds terug komen,’ zei Lapize tegen de dienstdoende reporter van L’Auto. ‘Ik had niet gedacht dat ik deze koers kon winnen, maar na de Pyreneeën besefte ik dat er mogelijkheden waren. ‘t Is geweldig om van een renner als Francois Faber te winnen. Heeft u nog meer vragen? Nee? Nou, goedenavond, monsieur!’
Faber was minder vrolijk. De kater was enorm, maar hij kon ook nog relativeren. ‘De laatste lekke band was een klap. Ik had hier zeker gewonnen. Maar goed, mijn hart en mijn maag zijn in orde. Dus ik ga gewoon verder.’
En Henri Desgrange? Die telde met Victor Goddet de kas. De oplage van L’Auto was dankzij het epische gevecht gestegen tot boven de 300.000 exemplaren per dag! Mijn liefje wat wil je nog meer?