1909: De paria’s van het peloton

Acht-en-dertig Azen, verdeeld over acht ploegen die van verschillende grote waren, gingen in 1909 van start in de Tour de France. Francois Faber was de grote favoriet. Daarnaast vertrokken er 112 renners van start in de nieuwe ‘tweede categorie’, de zogenaamde coureurs isolé. En dat ze geïsoleerd waren bleek wel uit het draconische reglement dat Henri Desgrange op papier had gezet. Wie zo dom was geweest om zich aan te melden voor deze categorie moest dezelfde moordende afstanden afleggen als de Azen. En net al zij mochten ze geen hulp krijgen bij het repareren van mankementen.

Ernest Paul maakte met zijn overwinning in de categorie Coureurs Isolés het familiesucces Faber compleet. Hij was een half broer van Francois Faber.
FOTO: ARCHIEF RON COUWENHOVEN

Ook moesten zij zich onderwerpen aan de volgende onwaarschijnlijke eisen:

– Ze mochten geen gebruik maken van de organisaties van de Azen. Ook niet in de controles.

– Ze mochten met niet meer dan vier renners voor hetzelfde rijwielmerk rijden.

– Ze mochten niet in dezelfde hotels als de Azen overnachten.

– Ze mochten geen hulp ontvangen van hun rijwielmerk of personen die op enige manier of financieel betrokken waren bij deze bedrijven.

– Ze mochten zich tijdens de rustdagen door één mecanicien of manager laten bijstaan.

– Er waren geen klassementsprijzen voor deze categorie van de coureurs isolé.

– Er waren twee dagprijzen voor de Isolés: 100 franc voor de eerste, 40 franc voor de tweede. Ze deelden wel mee als ze in het prijzengeld van de Azen reden, maar dan moesten ze wel bij de eerste zeven zitten. Dan hadden ze dubbel geld.

Wat mochten ze eigenlijk wel, behalve zich half dood trappen in koersen van 300 kilometers en meer? Ze mochten hun prijzengeld afhalen vanaf Belfort, dag drie van de Tour. Dan konden ze ook hun dagvergoedingen van 5 franc incasseren. Maar ze moesten het natuurlijk niet proberen het op een accoordje te gooien met een vriend in het A-peloton, want als Desgrange en zijn makkers dat door hadden was er maar één besluit: er uit! Bovendien moesten de heren na afloop van de ritten, waarin ze vaak ‘s avonds laat of ‘s nachts arriveerden zelf nog op zoek naar onderdak voor de nacht.

Maar de magie van de Tour de France deed zijn werk. Met 112 starters was de belangstelling enorm. Dat peloton zat boordevol avonturiers en gelukzoekers die hoopten via de Tour een betere toekomst bij elkaar te fietsen. Tallozen kwamen al snel bedrogen uit. Het regende de eerste dagen opgaven. Maar aan bijzondere figuren waren Desgrange en zijn mannen wel gewend.

Wat te zeggen van Henri Pépin uit Gontaud bij Toulouse. De legende wil dat hij een graaf was. In elk geval beschikte hij over genoeg geld toen hij in 1905 van start ging. In 1907 was hij er weer bij. Hij huurde degelijke profs als Dargassies en Gauban in die er voor moesten zorgen dat zijn koerstempo boven de vijftien kilometer per uur bleef. Onderweg koos hij luisterrijke restaurants uit voor een smaakvolle lunch met zijn betaalde vrienden en ‘s nachts overnachtten ze in eerste klasse hotels.

Alfred le Bars uit Morlaix in de buurt van Brest mocht er ook zijn. In 1907 wilde hij graag meedoen, maar hij had geen geld voor een treinkaartje. Dus zat er niks anders op dan op zijn fiets te stappen en 500 kilometer naar Parijs te peddelen. Natuurlijk had hij ook geen geld om een overnachting te betalen, daarom maakte hij er een non-stoptrip van. Na 18 uur en 30 minuten arriveerde hij in de Rue Faubourg Montmartre, waar de redactie van l ‘Auto zat. Hij liep er Alphons Baugé tegen het lijf, een ex-coureur die ploegleider van Labor was geworden, waarvoor Francois Faber en Eugène Christophe dat jaar debuteerden. Hij was tamelijk onder de indruk van Le Bars koerstempo van 27 kilometer per uur, bekeek de fiets van Alfred geringschattend en zei: ‘Daar kan je niet op koersen.’

 Alfred Le Bars uit Morlaix ging op de fiets naar Parijs, omdat hij een treinkaartje niet kon betalen.
FOTO: ARCHIEF RON COUWENHOVEN

Baugé wilde hem wel helpen, maar hij had alle moeite om een racefiets voor hem los te krijgen bij zijn sponsor. Een trui kon er wel af, want daar stond de naam van Labor op en Le Bars was in zijn colbertje in Parijs gearriveerd. Hij had vijf franc inschrijfgeld betaald aan de organisatoren en was geaccepteerd tegen een ‘honorarium’ van 5 francs per dag en de strenge mededeling dat hij absoluut geen renners van de profmerken mocht helpen. Alfred zou trouwens nog een aardige renner worden die nog een paar jaar aan de Tour zou deelnemen.

Aan vreemde snuiters was er dus geen gebrek in het peloton. En dat was in 1909 ook zo. Anthony Wattelier was er ook weer bij. Hij stond bekend als De Tortelduif. In eerdere rondes reed hij ook al mee en dan probeerde hij zijn dagvergoeding bij de start en bij de finish wat op te krikken door ansichtkaarten met zijn foto te verkopen. Om publiek te trekken had hij dan een tortelduif zijn stuur zitten… In 1906 had hij zich verslapen toen de Tour uit Parijs vertrok. Hij had het controleblad dus niet getekend, maar geen nood. De cafébaas bij de start gaf hem een brief met handtekening mee als bewijs dat hij 25 minuten later alsnog was vertrokken. Hij haalde finish en kreeg zo waar toestemming van koersleider Alphons Steinès om in de tweede rit te starten.

 Henri Pépin liet na de Tour van 1905, die hij overigens niet uitreed, ansichtkaarten maakte. Dit exemplaar schonk hij aan monsier A. Grellier, apotheker in zijn dorp Goutaud. ‘En souvenir de ma Tour de France 1905, H. Pépin,’ schreef hij er zwierig achterop.
FOTO: ARCHIEF RON COUWENHOVEN

In 1909 wachtte de Tortelduif een ramprit in de tocht naar Metz op dag twee. Hij viel kort na de start en kwam geradbraakt na 398 kilometer over slechte wegen, waarvan 127 kilometer kasseipaden, aan de finish. Maar met zijn kaartenhandel ging het prima In Grenoble had de Tortelduif na rit vijf al 328 kaarten verkocht! De tweede dag had het peloton Roubaix om één uur ‘s nachts verlaten. Het regende pijpenstelen. Veertien uur en 9 minuten later arriveerde Francois Faber met 32 minuten voorsprong op Lapize in Metz. Hij had meer dan 180 kilometer solo gereden. Het regende nog steeds.

Herkenbaar was hij niet meer. Net als alle renners zat hij van top tot teen onder de bagger. Alphonse Steinès wilde toch nog wel even weten wat hij van de koers vond. ‘Ik rij goed,’ zei de Luxemburger, ‘Maar heeft u geen paraplu?’ Het was even over drie uur in de middag. Desgrange sloot de controle de volgende middag om twaalf uur. Toen waren er 133 renners gearriveerd. Alfred le Bars was nog net voor middernacht binnen gekomen. ‘Verkeerd gereden,’ verklaarde de Breton, ‘En toen moest ik lang zoeken naar de juiste weg.’

Steinés had ook nog een mededeling voor alle deelnemers. Als de controle aan de finish werd gesloten, werd die verplaatst naar een café waar men dan het controleblad kon tekenen. Artikel 13 van het reglement schreef voor dat de renners met hun fiets bij de controle moesten komen. Zo kon dan gecontroleerd worden of zij onderweg geen onderdelen hadden vervangen. Maar in het noodweer in Metz waren heel wat coureurs eerst even in bad gegaan om hun verkleumde lijven weer op temperatuur te krijgen en de bagger van zich af te spoelen. Daarna waren ze gaan tekenen zonder hun fiets mee te nemen. Steinès gaf een laatste waarschuwing. ‘De volgende keer krijgt u een boete van 100 francs,’ meldde hij. ‘Dat is het tarief!’

Met de omstandigheden had hij niks te maken. Zelfs niet toen hij hoorde dat Octave Lapize en Louis Trousselier onder al weer duivelse weersomstandigheden in de rit over de Ballon d’Alsace een kledingzaak waren binnen gestapt om schone kleren te kopen, want ze waren doorweekt en zagen er uit als landlopers. Ze hadden zoveel kou geleden dat ze er aan twijfelden of ze de volgende dag nog wel zouden starten. Achtentwintig man waren in elk geval niet bestand tegen het weer. Ze pakten hun biezen en gingen zo snel mogelijk naar huis.

Aankomst van Ernest Paul in Nîmes.
FOTO: ARCHIEF RON COUWENHOVEN

Het gruwelijke weer hield lang aan. Na zes ritten waren er in Nice al 77 man naar huis. De Tour werd een one-manshow van Faber, de kolos uit Colombes, die vijf ritten achter elkaar won en daarin niet minder dan 580 kilometer solo reed. Pas in Nice – Nîmes werd hij verslagen. Door een isolé nog wel. Maar dat was Ernest Paul die al vanaf de eerste dag had laten zien dat hij geen sloeber op de racefiets was, maar best tegen de Azen op kon. Ook al was hij nog maar achttien jaar! Hij was dan ook de halfbroer van Francois Faber die er geen trek in had hem terug te halen toen Ernest er op 225 kilometer van Nîmes vandoor ging terwijl de kanonnen water te pakken probeerden te krijgen in Pignans. En de andere achtervolgers hadden ook geen zin in een jacht om dan voor de zesde keer op rij door Faber verslagen te worden.

Zo kwam Ernest Paul ook aan de leiding van het klassement van de paria’s. Hij reed trouwens ook op een Alcyonfiets. Net als zijn broer. In Parijs stond hij nog steeds aan de leiding in de rangschikking van de Geïsoleerden en op de zesde plek in het algemeen klassement. Hij had dus wel bewezen dat hij een trapje te laag van start was gegaan.

0 0 votes
Artikel waardering
Abonneren
Abonneren op
guest
0 Reacties
Inline Feedbacks
View all comments