Ron Couwenhoven
Wielerverslaggever De Telegraaf 1970-1986
Precies om drie uur in de nacht van 7 juli vertrokken 142 renners van de Boulevard de Paris voor café Wagnon-Rogé in Roubaix voor de tweede rit van de Tour de France 1909. Het ging richting Metz over 398 kilometer, waarvan liefst 127 over erg slechte kasseiwegen. Het regende toen Henri Desgrange zich in zijn comfortabele Rochet – Schneider installeerde en dat zou niet meer ophouden tot dat twaalf uur later de grens van de Elzas – toen Duits gebied – was bereikt. ‘Het werd zelfs een zondvloed,’ schreef de baas van L’Auto.
Dat maakte voor het publiek niks uit. Om kwart over vier trokken 40, 50 renners door Douai. Het was stikdonker, maar de straten stonden boordevol fans die de coureurs een ovatie gaven. De renners waren doorweekt en zaten al onder de bagger. In Hirson, toen er nog 229 kilometers te rijden waren, was het niet anders. Veel volk. Nog meer applaus. De groep was wel uit elkaar gevallen. Francois Faber en Octave Lapize reden aan de leiding. Op een paar minuten werden ze gevolgd door de Belgen Van Hauwaert en Blaise en de Italiaan Ganna.
Desgrange zat in het spoor van de koplopers. Hij schreef in zijn bloemrijke stijl: ‘Ze zijn in Hirson aangekomen. Twee brokken bagger, onherkenbaar maar magnifiek. De enthousiaste massa zag niets anders dan brandende ogen. Ze vertrouwden op de macht van hun spieren en rekenden al op een overwinning, al lagen er nog gevaren op de weg.’
Vijftig kilometer verder was Lapize gelost. Hij reed zeventien minuten achter Faber. De rest zat al op drie kwartier. De ‘Kolos van Colombes’, zoals Faber altijd werd genoemd, was druk bezig iedereen in de pan te hakken. Kasseien? Hij had er geen last van. Stortregen? Dat spoelde de bagger er een beetje af. Kou? Het leek geen vat op hem te hebben. Overal waar Francois Faber in de controles kwam werd hij bejubeld. ‘In Longwy had men hem wel op de schouders willen nemen, als hij maar even gestopt was. Maar hij tekende het controleblad, sprong op zijn fiets en verdween weer. De mensen waren laaiend enthousiast,’ meldde monsieur Vignot van de plaatselijke wielerclub die de leiding had in de controlepost. Longwy lag op de grens.
Talloze Luxemburgers waren er om even over tweeën in de middag aanwezig om het wonder van de Tour de France te zien. Van coureurs die zich door niets lieten tegenhouden, die maling hadden aan de ontketende elementen. Faber lag er al een half uur voor op Lapize. En Faber was een Luxemburger. Dat wist iedereen, hoewel hij zijn hele leven al bij Parijs woonde. Toen hij over de grens de Elzas binnenreed, brak de zon door. In Metz werd hij als een vorst ontvangen.
De Grote Francois Faber show in de Tour 1909 was begonnen. Hij spoelde de bagger van zijn lijf. liet zijn benen masseren, bestelde een maaltijd en kroop onder de wol. De volgende dag kocht hij in een kiosk een ansichtkaart en stuurde die naar zijn vriendin, mademoiselle Adèle Hiernaux, 23 Place St. Gery in Brussel. Dat zou hij na elke rit blijven doen. In enkele zinnen vatte hij de duivelse rit van Roubaix naar Metz samen. Veertien uur en negen minuten had hij in het zadel gezeten. Hij schreef Adèle: ‘Tour de France 1909. 2e etappe arrivée 1er. Helemaal alleen. Hebben de hele koers regen gehad. En die valt vandaag ook nog. Wat een rotweer. Gezondheid is goed. Met vriendelijke groet Francois.’
Dat was het. Veertien uur ellende terug gebracht tot een simpele mededeling. Het zou tot Nîmes duren voor er een andere zou winnen. En dat was dan nog zijn halfbroer Ernest Paul. Faber was pas twee-en-twintig jaar, maar hij verpulverde de concurrentie in de rit over de Ballon d’Alsace. In de rit naar Lyon, waar hij de laatste twee kilometer hardlopend door de straten ging omdat zijn ketting was gebroken. Over de col de Porte naar Grenoble en de côte Laffrey en de col Bayard op weg naar Nice. Vijf ritten op een rij! Desgrange had er geen woorden voor. Het was nog nooit vertoond.
Faber zelf voelde zich nog beter dan in 1908 toen hij ook al fantastisch reed. Vooral op de negen kilometer lange Côte Laffrey, al kort na de nachtelijke start in Grenoble, had hij zich prima gevoeld.’Voor het eerst had ik geen schrik voor deze berg,’ zei hij. ‘Ik ging er prima tegen op.’ Misschien had hij wel een wat kleinere versnelling gestoken dan een jaar eerder toen hij de col aanviel met het voor de tijd buitenissige verzet van 5,50 meter per pedaalomwenteling. Krachtpatserij die hij wel aan kon met zijn massieve spierbundels, maar waarmee hij aanvallen van echte klimmers niet kon pareren.
Henri Desgrange zat natuurlijk weer in zijn spoor toen het peloton om kwart over vier ‘s nachts aan de beklimming begon. Ondanks het spookachtige uur waren duizenden wielerfans de helling op gegaan. Niemand wilde wat van het spektakel missen. Er begonnen gelijk hordes renners te lossen. Desgrange noteerde: ‘Er is buitengewoon veel publiek. Garrigou reed in 32 minuten en 10 seconden naar boven, maar Faber bleef kort achter hem. Ménager volgde op honderd meter toen zij de afdaling in doken. Van Hauwaert, Alavoine en de jonge, dappere Habierre waren gelost. Alavoine kon niet terug komen op de helling. En, dames en heren, ik heb het genoegen u te kunnen melden dat Trousselier een wederopstanding heeft gemaakt. Mijn God, hij reed goed, maar besloot ook even te lopen.’
Habierre was de eerste Spanjaard in de Tour. Hij woonde in Pau en zou zich later tot Fransman laten naturaliseren. Er moest nog bijna 300 kilometer gekoerst worden, maar Faber bleef vooraan. Er kwamen wat mannen terug. Zes man passeerden Digne. Garrigou reed op vijftig kilometer van de finish lek. Hij zou nog een uur verspelen. Alavoine. de kampioen van Frankrijk, was één van de mannen die terug kwam. Paul Duboc ook. Ze hadden er wel een jacht van meer dan 150 kilometer voor nodig. Maar op zestien kilometer van de streep moesten ze er af toen Faber wat harder op de pedalen duwde. Gewoon uit het wiel gereden!
Desgrange meldde zijn lezers: ‘Hij is de beste op het vlakke. Hij is de sterkste op moeilijk terrein. Hij is de snelste. Hij is de beste in de regen. Hij is de sterkste als de zon op het peloton brandt.’
Tja, wat viel daar nou tegen te doen? Hij stond met zeven punten aan de leiding. Garrigou had er 24 en Van Hauwaert en Ménager stonden al op 32 punten. Gaten die niet meer te overbruggen waren. Zelfs valpartijen deden hem niets. In Grenoble had Adèle een kaartje gestuurd met de korte mededeling: ‘5e et. Lyon – Grenoble alleen aangekomen als 1e na twee fantastische valpartijen zonder me erg te blesseren.’
In Bordeaux won hij zijn zesde rit. Op de eindafrekening in Parijs stond hij met slechts 37 punten. Garrigou volgde op 57 en Alavoine op 96. Ze reden allemaal op Alcyon-fietsen met Dunlopbanden. Net als trouwens de volgende drie: Duboc, Van Hauwaert en Ernest Paul.
Faber maakte er geen woorden aan vuil dat hij had gewonnen. Hij stuurde Adèle zijn laatste kaartje: ‘Ziedaar, de Tour de France zit er op. Ik reken er op morgen naar Brussel te komen met Duboc, Alavoine en Godivier en daar een beetje uit te rusten. Tot spoedig. Uw vriend Francois.’
Niets over zijn schitterende overwinning. Geen spoor van emotie, maar 30 juli was er wel een kaartje uit Brest in haar brievenbus geploft. Het was de enige keer dat Faber toonde dat Adèle Hiernaux voor hem meer was dan zomaar een kennis: ’12e etappe. Als tweede aangekomen. 7 minuten na Gustave (Garrigou – r.c.) nadat mijn ketting op 30 kilometer van de aankomst brak. Nog 2 etappes. Dan is het klaar. Dat is niet veel meer. Met mijn blessures gaat het beter en ik heb er bijna geen last meer van. Ontvang mijn hartelijk groet. Ik hoop u snel te zien. Francois.’
Kortom: met dat gefiets moest het nou maar eens afgelopen zijn. Zijn meisje in Brussel… Dat was pas echt belangrijk!