Ron Couwenhoven
Wielerverslaggever De Telegraaf 1970-1986
Voor het eerst koerste het peloton van de Tour de France van Parijs naar Roubaix. Het was 8 juli 1907. Er gingen 92 renners van start. Een dag later hadden ze rust. Zoals na elke rit. Lucien Mazan kwam als vierde over de meet. Niet gek voor de eerste dag. Iedereen kende hem als Petit – Breton, dat jaar de winnaar van Milaan – Sanremo, al drie jaar prof, werelduurrecord-houder in 1905 met 41 km 110 meter, winnaar van de Bol d’Or de belangrijkste baanklassieker, en al twee jaar één van de voornaamste renners in de Tour de France. Petit – Breton was 24 jaar en één van de grootste vedettes van de Franse wielersport.
Een dag na de aankomst in Roubaix pakte hij een pen en schreef een brief aan Madeleine Macheteau, zijn vriendin. Hij was smoorverliefd.
Mijn lieve kleine meisje,
Zo, het eerste hoofdstuk van de koers zit er op. Ik had niet veel geluk. Ik ben gevallen zonder me erg te bezeren en mijn machine was nog in orde. Daarna reed ik met Trousselier en Emile Georget verkeerd, terwijl we tien minuten voorsprong hadden. Een stuk verder, haalden we Cadolle in en losten we Léon Georget, maar een vuursteentje raakte mijn achterband die daardoor plofte.
Mijn lieve kleine meisje, ik zou je nog veel meer willen vertellen, maar de tijd ontbreekt me. Ik moet mijn fiets nog schoonmaken en nakijken en dan moet ik rusten, want we vertrekken morgenochtend al om twee uur.
Geef de hele familie een omhelzing van mij en U, lieverd, omhels ik ook omdat ik van je hou.
Uw Lucien.
Dat was het begin van een reeks brieven die in de familie bewaard bleef en die Petit – Breton op elke rustdag naar zijn meisje stuurde. Hij was door de Peugeot-ploeg, waarvoor hij reed, ingeschreven in de categorie renners die met gemerkte fietsen reden. En die coureurs moesten alle reparaties zelf verrichtten. Na de rit over de Ballon d’Alsace meldde hij: ‘Gisteren werd ik slechts negende. Dat is zeker niet één van de beste plaatsen, maar het ontmoedigt mij niet. De Ballon d’Alsace was een beetje te dicht bij Belfort. Tien kilometer verder en ik was nog derde of vierde geworden. Mijn beste kleine liefde, ik dank U zeer voor uw aardige brieven die ik na elke etappe ontvang.’
Maar met de uitslagen wilde het niet erg lukken. Op weg naar Lyon: twee lekke banden die hij in de brandende zon moest vervangen. Hij klaagde in zijn brief aan Madeleine: ‘Ik twijfel er niet aan dat de kranten op een dag gedwongen zullen worden mij gerechtigheid te geven. Ik ben er van overtuigd dat er een overwinning aan zit te komen. Daarom heb ik geen last van een morele inzinking. Mijn gezondheid kan niet beter, mijn liefje. Sla geen acht op de verhalen in de kranten, die zijn meestal volkomen naast de waarheid.’
in Nice sloeg hij voor het eerst een keer over. De Alpen hadden wat teveel van hem geëist, hoewel hij in het spoor van Passerieu en Emile Georget over de côte Laffrey en de col Bayard aan de côte d’Azur was gekomen. In Nîmes legde hij op 21 juli aan Madeleine uit, wat er loos was:
Mijn lieve kleine meisje,
Ik heb je heel wat te vertellen, maar mijn arme vingers weigeren bijna dienst om U een woordje te schrijven. Ja, ik heb erg vermoeide handen door het krampachtig vasthouden van het stuur. Daarom heb ik vanuit Nice niets geschreven. De tocht door de Alpen was erg moeilijk, maar ik heb een goede plaats in het klassement. Maar een ongeluk, dat ik overigens niet voorzie omdat ik erg voorzichtig ben, kan verhinderen dat ik als eerste in Parijs aankom.’
Petit – Breton was er in Nîmes, halverwege de Tour, dus van overtuigd dat hij winstkansen had. Hij was er tweede geworden achter Georget, maar in de bloedhete vlakte van Crau hadden zij samen Trousselier, Garrigou en Passerieu op bijna een half uur gezet. Maar in het klassement had hij toch een vrijwel kansloze achterstand van 26 punten op Georget die net als hij voor Peugeot reed. Maar de vorm was er. Petit – Breton geloofde nog in zijn eigen kansen.
Nadat hij zijn brief had geschreven, ging hij naar het ziekenhuis. Zijn vriend Marcel Cadolle was er opgenomen nadat hij een vreselijke val had gemaakt in de eindsprint in Nîmes. Op 200 meter van de meet stond een kar vol wijnvaten. De groep, waarin hij reed, week sterk uit. Ringeval raakte hem. Cadolle raakte uit balans en reed op volle snelheid tegen de kar. Hij werd door ploegleider Alibert eerst nog naar hotel Le Cheval Blanc gebracht, maar al snel bleek dat Cadolle naar het ziekenhuis moest.
‘Zal ik ooit weer kunnen koersen,’ vroeg hij bezorgd aan Petit – Breton. Met zijn rechterknie had hij de kar vol geraakt. Meer dan een paar gemeenplaatsen als ‘dat zal toch vast wel’en ‘geef de moed niet op’ had zijn vriend ook niet voor hem. Het bleek een rampdag. De knieschijf was verbrijzeld. Marcel Cadolle, zoon van een gefortuneerde corsettenfabrikant, zou nooit meer koersen.
Zoals altijd gingen rampspoed en geluk ook in deze Tour vrijwel hand-in-hand. Petit – Breton demonstreerde zijn oppermacht in de negende etappe van Toulouse naar Bayonne. Zijn opgekropte frustraties over het uitblijven van een etappe-overwinning propte hij na zo’n 40 van de 299 kilometer in een demarrage. De concurrentie zwaaide hem vaarwel. Niemand sprong aan zijn wiel. Het was nog veel te ver naar de meet. Maar niet voor Lucien Mazan. Aangedreven door de wil om eindelijk een rit te winnen, bouwde hij zijn voorsprong steeds verder uit. De harde wind stond recht in zijn gezicht. Het maakte hem niks uit. Petit – Breton was 23 minuten eerder in Bayonne dan Passerieu, Garrigou en Georget, ook allemaal Peugeot-mannen.
De volgende dag stond hij eerste in het klassement: Georget was terug gezet naar de laatste plaats in de daguitslag: 48ste, waardoor zijn schitterende klassement totaal verwoest werd. Hij viel terug naar de derde plaats. Wat was er gebeurd?
Vlakbij Auch moest Emile Georget met pech van zijn fiets. Lekke band! Hij nam de fiets over de Privat, ook een Peugeot-renner, maar deze reed in de categorie met gemerkte fietsen. In Auch wisselde Georget opnieuw. Hij nam hier de fiets over van Laurent die net als hij in de vrije categorie op een Peugeot-fiets reed. Alcyon protesteerde. Van Hauwaert en Landrieux waren getuige van de dubbele inbreuk op het reglement. Hij had de fiets van Privat niet mogen nemen, omdat deze in een andere categorie reed. Faber en Ringeval, die voor Labor reden, bevestigden het ook. Desgrange wilde de zaak afdoen met een boete van 500 francs, maar daar ging Alcyon niet mee akkoord. Men eiste zwaardere sancties.
Er volgde een telefonade van Desgrange met Alcyon-directeur Emil Gentil . ‘Vijfhonderd franc boete is niet genoeg,’ zei de baas van de voorname fietsenfabriek. ‘Georget moet uit koers worden gezet. Voor twaalf uur vannacht hoor ik graag uw beslissing.’
Om middernacht werd het telefoonnet stilgelegd, omdat de telefonistes dan niet meer werkten. Gentil kreeg zijn telefoontje niet. Het gevolg was dat alle Alcyon-coureurs om drie uur ‘s nachts ontbraken bij de start van Bayonne – Bordeaux.
Desgrange had wel besloten Georget terug te zetten naar de laatste plaats in de rituitslag, waardoor hij een vrijwel zekere Tourzege verspeelde. Hij werd als 48ste geklasseerd. Zijn overmacht toonde hij nog in de resterende vijf ritten, waarvan hij er één won en nooit buiten de eerste vier eindigde. Petit-Breton deed het nog beter: één etappe-overwinning en niet buiten de eerste drie. Toch was dat niet genoeg geweest voor de Tourzege als Georget niet was gedeklasseerd.
Maar op 7 augustus kon Petit – Breton zijn Madeleine tevreden meldden: ‘Ik heb nu 24 à 25.000 francs op mijn rekening. Dat is niet slecht en ik kan U verzekeren dat uw Lulu al zijn vermoeidheid vergeet bij de gedachte dat U blij met mij zal zijn.’
Vijf dagen later sprak hij de directie van Dunlop, die de banden van de ploeg had geleverd. Hij schreef Madeleine: ‘Zij hebben mij zonder discussie de rekening betaald die ik hen presenteerde. Ik heb 9250 francs ontvangen.’
De Tour had hem 6225 francs opgeleverd. De premie die Peugeot hem betaalde, schroefde zijn bankrekening op tot boven de 30.000 francs. Lucien Petit – Breton kon zijn Madeleine met een gerust hart ten huwelijk vragen.