Ron Couwenhoven
Wielerverslaggever De Telegraaf 1970-1986
De Tour van 1905 had enorme passie los gemaakt in Frankrijk. Er waren stapels klachten binnen gekomen uit departementen waar de coureurs in de eerste drie rondes niet waren geweest. Dus besloten organisator Henri Desgrange en zijn medewerkers de vierde Tour de France met liefst 1600 kilometer uit te breiden tot 4637 kilometer. Dat maakte ook extra etappes nodig. Daarom werden er dertien ritten op het programma gezet. Zo kon voor het eerst het noorden van het land worden aangedaan met de openingsrit naar Lille en heel Bretagne worden doorkruist met Brest als voornaamste finishplaats.
Belangrijke veranderingen waren er ook voor de samenstelling van het klassement. Uitsluitend de behaalde dagklasseringen werden nog opgeteld. De strafpunten voor achterstanden van vijf minuten en meer werden afgeschaft. Een nieuwtje was ook dat er op een kilometer van de finish een rode vlag werd opgehangen en er werd een telegramdienst ingesteld, waar de fans een abonnement op konden nemen voor een bedrag van een halve franc per tien woorden. Er werd mee geëxperimenteerd in de rit van Nancy naar Dijon, waarin de beklimming van de Ballon d’Alsace opnieuw was opgenomen. Zo kon men op de hoogte worden gesteld van de passages in de diverse controleposten.
Revolutionair was de passage van Metz in de Elzas. Al sinds de Frans-Duitse oorlog van 1870 was dit Duits gebied. Henri Desgrange stuurde Alphons Steinès, één van zijn jonge assistenten die zich ook intensief bezig hield met de populaire Touringclub de France, naar de gouverneur van de Elzas. Dat was een neef van graaf Zeppelin, de beroemde uitvinder van de enorme bestuurbare luchtschepen. Hij gaf onmiddellijk zijn fiat mits ‘Berlijn’ er ook mee akkoord ging. En dat deed de regering in de Duitse hoofdstad mits er nergens tijdens de passage de Marseillaise werd gespeeld en gezongen.
Op 4 juli vertrokken 75 renners vanaf de beroemde Buffalo-baan in Neuilly-sur-Seine voor de eerste rit naar Lille. Er was een lang nachtelijk feest aan vooraf gegaan, compleet met bal champêtre, zoals een boerenfeest vol zang en drank altijd werd genoemd. In de groep van de Azen, die zich mochten laten verzorgen tijdens de koers en onderling van materiaal mochten wisselen, waren slechts elf coureurs ingeschreven: Aucouturier, Pottier, Trousselier, Cadolle, Emile Georget, Passerieu, Decaup, Heneau, Vernimmer, Rau en Trippier. Zes kampioenen en vijf tweede garnituur coureurs. De andere 64 reden onder het reglement van de gemerkte fietsen. Zij moesten dus hun eigen boontjes doppen als ze pech hadden.
De twee machtsblokken waren Peugeot met de kanonnen Trousselier, Pottier en Petit Breton plus de Brit George Passerieu die pas een paar dagen prof was en zich later tot Fransman zou laten naturaliseren. Hij was in Londen geboren. Voor Alcyon stonden Aucouturier, Cadolle, die als amateur tal van klassiekers in zijn land had gewonnen, Dortignacq en Emile Georget aan de start, terwijl het bescheiden Labor twee nieuwkomers in de strijd wierp die snel naam zouden maken: Eugène Christophe en Francois Faber. Cornet reed nog steeds voor J.Conte, een constructeur uit de Rue des Panoyaux in Parijs die dankzij de Tourwinnaar van 1904 erg snel naam had gemaakt.
Vijfentwintig dagen later waren de kampioenen weer terug in Parijs. Het peloton was met zestig man geslonken tot slechts veertien coureurs. Zaterdag 4 augustus opende La Vie au Grand Air, toen het voornaamste Franse geïllustreerde sportmagazine, met een fraaie foto van René Pottier op de cover. We zien hem in zijn witte trui met zwarte band, de clubtrui van Véloclub Levallois, de vereniging van de voornaamste wielerkampioenen van het land. Een leren pet op zijn hoofd. Strenge blik in de ogen. De fiets, waarop hij rijdt, verschaft heel wat informatie over de racerijwielen waarop de kampioenen uit het eerste decennium van de twintigste eeuw hun halsbrekende toer in de bergen uithaalde. Aan het stuur het gebruikelijke tasje voor het gereedschap en om een fles drinken en wat proviand in te proppen. Rechts de remgreep die als een lamme vleugel onder het licht gebogen stuur hangt. Het remblok zweeft dicht boven de band. Remmen op de velg was er nog niet bij. Als de mannen met vijftig, zestig kilometer per uur een helling af stoven werd er gewoon boven op de band geremd! En aan de voorvork zitten voetsteunen.
Voetsteunen?
Jazeker. Voetsteunen! Die waren nodig, omdat er nog zonder freewheel werd gereden. Pottier reed in 1906 met een doortrapper en dat zou nog een paar jaar gebruikelijk blijven. Maar in de afdalingen konden zijn benen het enorme ritme van de pedalen niet bijhouden. Dus dan gingen de voeten op de steunen en zo zeilde hij door de haarspeldbochten van cols als de Ballon d’Alsace en in de Alpen de Côte de Laffrey, en de Col du Bayard en de Col d’Eze bij Nice, die Desgrange overigens niet meetelde als berg. Het was immers maar een helling van zo’n 500 meter hoog. Dat kon je toch geen col noemen. Als renner moest je dus niet alleen sterk en slim zijn, maar je moest ook lef hebben om op zo’n fiets een berg af te rijden.
En dat had Pottier. Zijn score in deze ronde was fenomenaal. Dertien ritten. Slechtste uitslag vijfde in de zevende rit van Marseille naar Toulouse. De renners moesten maar eventjes 480 kilometer rijden. Platte wegen dat wel, maar ook de vlakte van Crau bij Montpellier waar het zo ongenadig heet kon zijn, stofwolken op de onverharde wegen de adem afsneden en het zicht konden beperken alsof er dichte mist hing. en als het een beetje tegen zat een mistral die recht in jouw snoet blies. Louis Trousselier had er zin in deze dag. Na zeventien uur en 22 minuten meldde hij zich aan de meet. Pottier had een rustdag genomen. Hij deed er 68 minuten langer over. Vijfde dus. Geen reden om in paniek te raken. In het klassement stond hij al een straatlengte voor.
Ga maar na. De eerste dag in Lille tweede achter Emile Georget, maar dan onafgebroken eerste tot Nice aan toe. Maar dan Douia – Nancy (400 km) over de kasseien en klinkers van Noord-Frankrijk: winnaar met Petit Breton op anderhalve minuut. Nancy – Dijon (416 km) iedereen gelost op de Ballon d’Alsace, ruim 250 kilometer solo naar de streep, George Passerieu tweede op 47 minuten en 52 seconden. Dijon – Grenoble (311 km) zijn boezemvriend Marcel Cadolle eerste van de fijn gestampte concurrentie op 14 minuten en 31 seconden. En dan nog Grenoble – Nice, een kort ritje van 245 kilometer over de Route Napoleon met de Côte de Laffrey en de Col du Bayard met zijn top op 1254 meter: Passerieu op 26 minuten gezet. De rest op meer. Pas in de zesde rit naar Marseille , weer 308 kilometer, maakte Passerieu een einde aan de zegereeks van Pottier, maar de klassementsleider zat in zijn wiel en René was zijn beste vriend. Hier was dus sprake van een aardig gebaar van Pottier naar zijn maat.
Hij controleerde de koers vervolgens en vond het best dat zijn ploegmaat Louis Trousselier zijn reputatie met vier ritzeges oppoetste. Dat Passerieu er ook nog eentje pakte en zelf eiste hij de slotrit van Caen naar het lokkende Parijs op, want hij wilde het stampvolle Parc des Princes en de mensen op de propvolle wegen naar het vélodrome wel even laten zien wie er in deze vierde Tour de beste was. De bazen van Peugeot konden tevreden zijn: elf van de dertien ritten gewonnen. En het klassement? Vier man van de ploeg voorop: Pottier 31 punten; Passerieu 39 punten, Trousselier 59 punten, Petit Breton 65 punten plus de eindzege in het klassement van de renners met gemerkte fietsen. Mijn liefje wat wil je nog meer?