Stilstaan bij de zwartste regenboog De koers van toen (deel 4)

Hij had de regenboogtrui om zijn schouders toen hij het einde van zijn leven tegemoet reed. Jean-Pierre (‘Jempy’) Monseré was 22 jaar. De ‘Grote Jaarmarktprijs’ in Retie bij Turnhout, een wedstrijd die men buiten België niet of nauwelijks kende, was zijn laatste race, 15 maart 1971. Tijdens de grote omloop door de regio knalde hij in Sint Pieters-Lille tegen een stilstaande auto uit tegenovergestelde richting. Hij was op slag dood. Ploegmakker Roger de Vlaeminck die net als Monseré deel uit maakte van de kopgroep was de wanhoop nabij. ‘Doe iets, help Jempy,’ schreeuwde hij. Niemand kon echter nog iets doen.

Hoe het ongeluk had kunnen gebeuren bleef onbeantwoord. Had Monseré de wagen niet gezien omdat hij zich vanuit koppositie naar het staartje van de waaier liet afzakken? Was hij wellicht zijn drinkbusje aan het opbergen en daardoor compleet verrast door de tegenligger? Het bleef gissen. Thuis in Roeselare werd zijn echtgenote van het ene op het andere moment een jonge weduwe. En zoontje Giovanni raakte zijn vader kwijt.

De regenboog trui die ‘Jempy’ Monseré geen geluk bracht.

De klap waarmee Monseré tegen de wagen knalde was zó hevig dat sommigen in de kopgroep van ongeveer vijftien man dachten dat een van de ploegleidersauto’s hier op gebotst was. Even later arriveerde het peloton op de plek des onheils. Einde van de koers, natuurlijk. Iedereen draaide rechts om, terug naar Retie. Daar wapperden de vlaggen nog en klonk muziek uit de luidsprekers, in afwachting van de doorkomst en de nog te rijden lokale ronden. De bestuurster van de auto verkeerde in shock. Haar trof overigens geen blaam. Zij had onmiddellijk de berm opgezocht en de motor afgezet bij het zien van de voorrijwagen met de aanduiding dat er een wielerwedstrijd op komst was. Begeleidende motorpolitie om het verkeer te laten stoppen ontbrak bij deze gelegenheid.

Monseré was een natuurtalent. Hij won in de jeugdklassen en bij de amateurs meer dan 130 wedstrijden. En hij deed dat met zó’n verbluffend gemak dat men zich afvroeg of hij straks – bij de profs – wel de hardheid en mentaliteit had om echt te slagen. ‘Jempy’ maakte dat snel duidelijk.

Luttele maanden voordat hij in 1969 de geslaagde overstap maakte zag ik hem nog bezig bij de amateurs in Olympia’s Tour door Nederland. Onder leiding van oud-renner Noël Foré was hij aan de start gekomen met een ploegje dat pas compleet werd nadat twee Nederlandse gastrenners er aan toegevoegd waren. Monseré en een andere Vlaming, Staf van Roosbroeck, wonnen niet alleen een paar etappes, zij waren door hun agressieve én dominerende manier van koersen de hele week een kwelling voor het veld. Bovendien manoeuvreerden zij ook nog zodanig dat hun tijdelijke ploegmakker Piet Legierse uit Den Haag op de laatste dag de eindzege kon behalen. Enkele maanden later werd Monseré op het WK in Brno tweede achter de Deen Leif Mortensen en vóór … Staf van Roosbroeck. Daarna ging hij als beroepsrenner aan de slag.

Kort na het debuut stond al de Ronde van Lombardije op zijn naam, overigens pas nadat de oorspronkelijke winnaar Gerben Karstens gediskwalificeerd was. De wereldtitel in 1970 behaalde ‘Jempy’ op Engelse wegen, in Leicester om precies te zijn. Ondanks het feit dat renners als Merckx, De Vlaeminck, Pintens, Verbeeck, Godefroot, Van Springel en Bruyère tot het Belgische tiental behoorden eiste hij de hoofdrol op. Daar kon in het veld van 95 deelnemers ook de Nederlandse afvaardiging (Jan Janssen, Zoetemelk, Krekels, Pijnen, Jan van Katwijk, Peter Kisner, Rini Wagtmans, Vianen, Dolman en uittredend wereldkampioen Harm Ottenbros) niets aan veranderen.

De cover van het boek over ‘Jempi’ Monseré.

Toen de achttien ronden van ieder ruim 15 kilometer – zo nu en dan in stormachtige weersomstandigheden – bijna tot het verleden behoorden had ‘Jempy’ met vijf niet-Belgen het heft in handen genomen. Leif Mortensen behoorde ook tot het groepje, net als thuisrijder Leslie West, de Fransen Charly Rouxel en Alain Vasseur én de Italiaanse crack Felice Gimondi. Die laatste probeerde onderweg naar de finish nog – met een pak geld in het vooruitzicht – de jonge Monseré voor zijn karretje te spannen. Echter, de eerzucht én klasse van de Belg waren niet te koop. In de laatste kilometer liet hij zijn medestrijders met een verschroeiende demarrage in de steek. België stond op de kop en in Roeselare werd dagenlang feest gevierd, zoals ook zijn overwinning in de Zesdaagse van Gent (aan de zijde van Patrick Sercu) alsmede de nationale omniumtitel op de piste met vreugde werden begroet.

In 1971, na winst in de Ronde van Andalusië, liet hij Parijs-Nice aan zich voorbijgaan. ‘Ik zal me in eigen land voorbereiden op Milaan-Sanremo,’ zei hij tegen chef d’équipe Briek Schotte. Dus trok hij met een stel anderen onder leiding van Foré, die andere chef bij Mars-Flandria, naar Retie. Wie had kunnen vermoeden dat het noodlot dáár een jong leven zo wreed zou beëindigen. Een paar dagen later droegen Eric en Roger de Vlaeminck, Jaak Deboever, Eric Leman, Paul In ‘t Ven en Joop Zoetemelk mét hun bazen Schotte en Foré de kist waarin Monseré naar zijn laatste rustplaats werd gedragen in Beveren, kerkdorp binnen de gemeente Roeselare. Vier jaar híerna stierf zijn zoontje. Het jongetje werd, terwijl hij fietste in de straat waar hij met zijn moeder woonde, gegrepen door een vrachtwagen. Ook de kleine Giovanni was op slag dood.

Komende zondag staat in Roeselare voor de negende keer de Grote Herdenkingsprijs Monseré op het programma, een profkoers over een kleine 200 kilometer ter nagedachtenis aan de betreurde wereldkampioen van 1970, nu een halve eeuw geleden. Jean-Pierre (‘Jempy’) Monseré blijft onvergetelijk.

0 0 votes
Artikel waardering
Abonneren
Abonneren op
guest
0 Reacties
Inline Feedbacks
View all comments