Actief in wielerjournalistiek vanaf 1959
Was werkzaam voor o.a. Limburgs Dagblad en GPD
‘Ze kunnen dus allemaal mijn kloten kussen.’ Was getekend, Theo Middelkamp. Als de wereldkampioen van 1947 – die eerder ook al een paar etappes in de Tour en drie keer het Nederlands kampioenschap op de Cauberg had gewonnen – de aanval koos tegen vermeend onrecht, of iets wat daar op leek, deed hij dat op zijn manier. Kort, duidelijk en met een woordkeuze, niet direct geschikt voor alle leeftijden.
In ieder geval, Theo (‘Fiel’) Middelkamp zou in het diplomatieke verkeer nooit de reputatie hebben gekregen die hij op de fiets wél verwierf. ‘Ik leef het leven zoals ik dat wil en heb schijt aan iedereen die het daar niet mee eens is.’ Hij zei het zowel in de jaren dat hij koerste, alsook lang daarna toen hij het stilzwijgen over zijn carrière verbrak. Journalisten die hij eerst had afgewimpeld waren plotseling weer welkom om te praten over vroeger, of om te luisteren naar de verbittering van hem richting de Nederlandse staat waarvan hij geen ouderdomsuitkering kreeg. Hij had altijd in België gewoond, op nog nog geen steenworp afstand van de grens met Zeeuws-Vlaanderen.
Radioverslaggever Jeroen Wielaert was, denk ik, de eerste die weer bij de oud-wereldkampioen en ex-kastelein mocht aanschuiven voor een interview. Weer later maakte Jean Nelissen in het kader van ‘De Avondetappe’ een reportage waarin ‘Fiel’ in sappige taal honderduit vertelde over zijn leven. Mijn collega Jan van Lieshout bij het Limburgs Dagblad kende dat geluk om Middelkamp te interviewen daarentegen niet toen hij veel eerder dan Wielaert en Nelissen – het was nog halverwege de jaren zeventig – naar Theo’s huis was getrokken voor een verhaal. Van Lieshout had weliswaar aan de telefoon reeds te horen gekregen dat hij niet hoefde te komen, maar ging tóch, hopend dat de hoofdrolspeler alsnog overstag zou gaan. IJdele hoop.
Middelkamp stond op de ladder, bezig met een schilderbeurt aan de gevel van het huis. Verfkwast in de hand. ‘Meneer, sodeju als de bliksem op. Ik heb U toch gezegd dat ik niets meer wil weten van mijn koersjaren.’ Met deze woorden werd de verslaggever begroet. Toen Jan desondanks bleef aandringen nam ‘Fiel’ andere maatregelen. ‘Met een goed gevulde verfpot in de aanslag wees hij mij de dijk vanwaar ik gekomen was,’ schreef Van Lieshout een dag later in de krant. De gereserveerde ruimte voor het verhaal met Middelkamp werd overigens toch gevuld, maar dan met tekst waarvoor de journalist in Kieldrecht en omgeving op bezoek was gegaan bij ex-collega’s van de renner die in 1936 (!) als eerste Nederlander een etappe in de Tour de France had gewonnen.
Dit laatste betrof de rit van Aix-les-Bains naar Grenoble, over de Col du Galibier en andere Alpencols. En dan te weten dat de toen 22-jarige Middelkamp nooit eerder bergen van dit kaliber had gezien. Het was trouwens ook voor het eerst dat een Nederlandse afvaardiging (4 man) tot La Grande Boucle was toegelaten. Naast Middelkamp behoorden de Brabander Albert Gijzen en de gebroeders Albert en Toon van Schendel (die allebei al jaren in Toulouse woonden) tot de ploeg.
Middelkamp startte het seizoen erna opnieuw in de Franse rondrit, net als in 1938 toen hij – in navolging van Gerrit Schulte – opnieuw een etappe wist te winnen, in dit geval de rit van Bayonne naar Pau. Nadat hij vervolgens aan de finish in Parijs tot de ontdekking was gekomen dat hij aan drie weken afzien feitelijk maar een habbekrats had overgehouden besloot hij om de Tour voor altijd de Tour te laten. Kermiskoersen in België leverden veel meer op. Bovendien, hij had er geen moeite mee om zijn winstkansen weg te geven als de concurrentie daarvoor de beurs wilde trekken. Of hij niet dacht aan de eer? Antwoord: ‘Meneer, van eer kunt ge niet leven’. Middelkamp ten voeten uit.
In zijn prille jeugd (hij was van 23 februari 1914) beoefende hij de voetbalsport, maar al gauw werd de fiets zijn grote liefde. Na in ’34 al kampioen van Nederland bij de onafhankelijken te zijn geworden, in Hoogerheide, duldde hij vier jaar later op de Cauberg ook bij de profs niemand vóór zich. De Tweede Wereldoorlog drukte vervolgens een stempel op zijn loopbaan. Wedstrijden van internationaal formaat vonden niet of nauwelijks plaats, wereldkampioenschappen ontbraken zelfs helemaal. De nationale titelraces werden echter wél gehouden en voorts zorgden de kermiskoersen en criteriums voor enige bedrijvigheid. Tussendoor zat Middelkamp ook nog een paar maanden achter de tralies vanwege smokkelpraktijken.
Enfin, op de Cauberg eiste hij dus niet alleen in 1938, ook in ’43 en ’45 de hoofdprijs op. De triomf die hij in laatstgenoemd jaar behaalde deed hem extra veel plezier. Niet alleen was het de eerste kampioensrace na de bevrijding van het nazi-juk, de zege in Valkenburg werd door Middelkamp ook gevoed door revanchegevoelens. Men had in Nederland nogal denigrerend gedaan over zijn zegereeks op de Belgische wegen. ‘Wat stellen kermiskoersen voor?’ was er geschamperd. Moest je net bij Theo zijn. Ze konden dus allemaal ……., enfin, U weet het.
Trouwens, dit derde kampioenschap was niet zijn laatste wapenfeit. Integendeel. Hij deed ook – zoals in de aanhef al vermeld – een geslaagde greep naar de regenboogtrui. Dat gebeurde in Reims waar het op die augustuszondag in 1947 zó heet was dat de mussen van de daken vielen. In de slotfase voegde Middelkamp zich bij landgenoot Sjefke Janssen, die met de Fransman Fachleitner, de Italiaan Magni en de Belg Albert Sercu, de vader van de latere pistier Patrick Sercu, op kop reed. Fachleitner werd voor de geleverde inspanningen slecht beloond. Hij reed lek. Uitgerekend in de laatste van de 35 ronden (274 km. in totaal) hoorde ook Middelkamp de lucht uit een tube verdwijnen. Hij passeerde op dat moment de materiaalpost van de Franse ploeg, griste daar onder de verbouwereerde blikken van een verzorger een reservefiets weg, achterhaalde de leiders en liet ze vervolgens in de steek. Voor het eerst had een Nederlander de wereldtitel op de weg bij de profs veroverd. Drie jaar later, in Moorslede, speelde hij opnieuw een hoofdrol. Echter deze keer strandde hij op de tweede plek, achter de ongenaakbare Briek Schotte, maar vóór Kübler, Schulte, Bobet, Ramon en Ockers.
Jawel, ‘Fiel’ uit het grensdorp Kieldrecht was heel wat mans. Zijn uitgesproken hoop om als eerste ex-wereldkampioen honderd jaar te worden ging overigens niet in vervulling. Op 2 mei 2005 stierf hij. Theo Middelkamp werd 91 jaar.
Mooi verhaal Wiel, maar de eerste verslaggever die Theo Middelkamp weer aan de praat kreeg was volgens mij Harry Jansen. Hij maakte begin jaren ’80 een serie interviews met oud-Tourrenners voor Radio Tour de France. Samen gingen we naar Toulouse om de broers Van Schendel te interviewen en samen bezochten we Jan Nolten. Het Middelkamp-interview was een solo-operatie van Harry.
En nog even dit. Toen Wim van Est was overleden en opgebaard stond in de kerk, stond er een oude, grijze man bij zijn kist. Hij tikte er op en zei: ‘Tot ziens Willem, maar hopenlijk niet zo snel!’ Dat was Theo Middelkamp, die vrijwel onopgemerkt temidden van al die kampioenen en bewonderaars afscheid kwam nemen van een oude strijdmakker. Hij hoopte zelf honderd jaar te worden, maar haalde dat net niet.